Skip to main content

Fiscale overwegingen in het kader van jaareinde

Per 1 januari 2025 vinden de nodige wijzigingen plaats in belastingwetgeving. Onderstaand treft u een overzicht van acties die u mogelijk nog vóór jaareinde of juist na jaareinde kunt ondernemen.

Met ingang van 1 januari 2025 vinden een aantal wijzigingen in de belastingwetgeving plaats. Hieronder leest u per belastinggebied welke acties u nog vóór 1 januari 2025 of juist na 1 januari 2025 kunt ondernemen. De stemming over het Belastingplan 2025 in de Eerste Kamer vindt plaats op 17 december 2024, pas na een positieve stemming zijn de meeste van de voorgestelde maatregelen definitief.

Kwijtscheldingswinstvrijstelling
De kwijtscheldingswinstvrijstelling, in combinatie met de verliestemporisering, kan momenteel nadelig uitwerken, aangezien de vrijstelling beperkt wordt door bestaande verliezen. Deze bestaande verliezen kunnen in voorkomende gevallen slechts gedeeltelijk verrekend worden in een jaar, namelijk voor 50% van de winst in een jaar voor zover deze winst de drempel van EUR 1 miljoen overstijgt. Dit leidt ertoe dat in situaties waarin de kwijtscheldingswinstvrijstelling wordt toegepast er nog steeds vennootschapsbelasting verschuldigd kan zijn. Om deze onevenredigheid te repareren is bij het Belastingplan 2025 voorgesteld om vanaf volgend jaar bij de kwijtscheldingswinstvrijstelling rekening te houden met de verliestemporisering, zodat dit gevolg zich niet meer kan voordoen. Het kan dus aan te raden zijn om te wachten met een kwijtschelding aan een Nederlandse belastingplichtige tot 2025.

Vastleggen voornemen inkoopvariant fonds voor gemene rekening
Als gevolg van de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling zal vanaf 1 januari 2025 de definitie van een fonds voor gemene rekening (FGR) veranderen. Het toestemmingsvereiste komt te vervallen en in de nieuwe definitie wordt meer aansluiting gezocht bij de termen beleggingsfonds en fonds voor collectieve belegging in effecten zoals gebruikt in de Wet op het financieel toezicht (Wft). Dit is bedoeld om het gebruik van FGR's beter af te stemmen op hun oorspronkelijke doelstellingen en om oneigenlijk gebruik te voorkomen. Hierdoor kunnen lichamen die momenteel als transparant worden beschouwd, vanaf 1 januari 2025 potentieel zelfstandig belastingplichtig worden, omdat ze dan voldoen aan de nieuwe criteria voor een FGR. Op basis van de zogeheten ‘voorrangsregel’ kan dit ook gelden voor bijvoorbeeld maatschappen of CV’s die tevens voldoen aan de nieuwe criteria voor de FGR.

De zelfstandige belastingplicht geldt echter niet voor fondsen die als inkoopfonds worden beschouwd, waarbij de bewijzen van deelgerechtigdheid uitsluitend aan het fonds zelf kunnen worden verkocht.

Indien een fonds het voornemen heeft om inkoopfonds te worden, is het cruciaal om vóór 1 januari 2025 actie te ondernemen. Het fonds dient uiterlijk op 31 december 2025 aan alle voorwaarden voor een inkoopfonds te voldoen om te voorkomen dat het fonds tijdelijk zelfstandig belastingplichtig wordt. Er is een overgangsbepaling voorgesteld, die ervoor zorgt dat een fonds met ingang van 1 januari 2025 wordt beschouwd als inkoopfonds, op voorwaarde dat het voornemen tot herstructurering vóór 1 januari 2025 bestond.

Om als inkoopfonds te worden beschouwd en ervoor te zorgen dat uw fonds zijn huidige transparante status behoudt, dient u ervoor te zorgen dat:

  • U kunt aantonen dat het voornemen om te herstructureren naar een inkoopfonds reeds vóór 1 januari 2025 bestond. Dit kan door middel van documentatie, zoals notulen of correspondentie, van vóór 1 januari 2025 waaruit dit voornemen blijkt.
  • Alle benodigde aanpassingen aan de fondsovereenkomsten tijdig worden voltooid, zodat de inkoopverplichting voor 31 december 2025 officieel is.

Voor de acties die u kunt ondernemen ten aanzien van de Wet aanpassing fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen verwijzen wij naar onze aparte alert.

Pijler 2 bewerkstelligt dat grote ondernemingen (met geconsolideerde omzet van EUR 750 miljoen in twee van vier voorafgaande verslagjaren) onderworpen worden aan een minimumbelastingheffing van 15%, ongeacht waar zij aanwezigheid hebben. Voor veel ondernemingen zal kalenderjaar 2024 het overgangsjaar zijn ten aanzien van bepaalde jurisdicties. Dat betekent dat voor deze jurisdicties de volledige Pijler 2-berekening gemaakt dient te worden. Bij de jurisdictionele berekening van het effectieve belastingtarief, vanaf het overgangsjaar, kan rekening gehouden worden met actieve belastinglatenties in de financiële verslaggeving van groepsentiteiten in die jurisdictie, ook indien deze latentie gevormd is in een jaar voorafgaande aan het overgangsjaar. Een afboeking van zo’n belastinglatentie, bijvoorbeeld omdat een verlies verrekend wordt, wordt behandeld als belastinglast in de bepaling van het effectieve belastingtarief. Voor deze pre-Pijler 2-latenties is het wel vereist dat de actieve belastinglatentie vermeld of gewaardeerd is in de financiële verslaggeving van de relevante groepsentiteit in het overgangsjaar. Het is dus van belang dat groepen de actieve belastinglatenties in kaart brengen en deze in de disclosure note benoemen zodat het gebruik hiervan in de Pijler 2-berekening meegenomen kan worden.

De volledige Pijler 2-berekening hoeft ten aanzien van een jurisdictie nog niet gemaakt te worden indien aan de kwalificerend landenrapport veiligehavenregel voldaan wordt. Aan deze regel kan voldaan worden indien er beperkt inkomen of een voldoende effectief belastingtarief is in een bepaalde jurisdictie, berekend op basis van een minder uitgebreide wijze dan de volledige Pijler 2-berekening. De versimpelde berekening voor de veiligehavenregel gebruikt voor een belangrijk deel gegevens die opgenomen worden in het landenrapport van een groep. Veelal gelden er specifieke lokale regels in het land waarin een landenrapport wordt opgesteld. Een regel die in veel landen gehanteerd wordt is dat indien een databron of een rapportagemethode gewijzigd wordt, aangegeven dient te worden dat er een wijziging plaatsvindt en waarom deze wijziging plaatsvindt. Het is aan te raden dat een Pijler 2-groep rekening houdt met de Pijler-2 implicaties van een eventueel te maken keuze bij het opstellen van het landenrapport. Verder geldt overigens dat het behalen van één van de toetsen in de veiligehavenregel (de versimpelde effectieve belastingtarieftest) afhankelijk is van de belastinglast in een jurisdictie. Dit betekent dat de vorming of afboeking van belastinglatenties gevolgen kan hebben voor het behalen van deze toets. Het waarderen van een actieve belastinglatentie drukt bijvoorbeeld het versimpelde effectieve belastingtarief. Het is aan te raden dat een Pijler 2-groep in het kader van de jaarafsluiting rekening houdt met dit soort (tax) accountingsaangelegenheden om niet voor onvoorziene verrassingen te komen.

Wijziging btw plaats van dienst-regels bij virtuele diensten
Vanaf 1 januari 2025 wijzigt de plaats van dienst voor culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve diensten en vermakelijkheidsdiensten, indien virtueel verricht. Deze zullen worden belast in het land waar de afnemer woont of is gevestigd en niet langer de lidstaat waar de dienst daadwerkelijk wordt verricht, meestal de lidstaat waar de dienstverrichter is gevestigd. Deze nieuwe regelgeving zal voor alle EU-lidstaten gelden.

In geval van een virtuele dienst verricht aan een particulier, geldt het btw-tarief van de lidstaat waar deze particulier is gevestigd. Als dienstverrichter bestaat de mogelijkheid om op vereenvoudigde manier btw-aangifte te doen en buitenlandse btw af te dragen via het eenloketsysteem oftewel de One-Stop-Shop. Om van deze mogelijkheid gebruik te maken is het nodig om voor 1 januari 2025 voor deze mogelijkheid te registreren. Als deze mogelijkheid niet wordt gekozen, is een btw-registratie vereist in elk land waar btw verschuldigd wordt met bijbehorende lokale aangifteverplichting.

In geval van een virtuele dienst verricht aan een andere btw-ondernemer, gaan de nieuwe regels enkel gelden als sprake is van toegang verlenen tot deze diensten in geval van een evenement. De btw wordt in dat geval verlegd naar de afnemer.

Wijziging samenloopvrijstelling voor specifieke vastgoedvennootschappen
Per 1 januari 2025 treedt een wetswijziging in werking die de toepassing van de samenloopvrijstelling in de overdrachtsbelasting bij verwerving van aandelen in specifieke vastgoedvennootschappen doet vervallen. De samenloopvrijstelling voorkomt dat bij bepaalde leveringen van onroerende zaken zowel btw als overdrachtsbelasting verschuldigd is. Bij de verkrijging van aandelen in een vastgoedvennootschap die (nieuwe) onroerende zaken houdt, kan slechts gebruik worden gemaakt van de samenloopvrijstelling indien de achterliggende (nieuwe) onroerende zaken op het moment van verkrijging en gedurende twee jaar daarna volledig of nagenoeg volledig (minstens 90%) voor btw-belaste prestaties worden gebruikt. Indien dit niet het geval is en de onroerende zaken voor minder dan 90% worden gebruikt voor btw-belaste prestaties gedurende de genoemde periode, is 4% overdrachtsbelasting verschuldigd op de verkrijging van een aandelenbelang van 1/3e of meer in de vastgoedvennootschap.

Het doel van deze wetswijziging is om de ongelijkheid te verminderen tussen marktpartijen die ervoor kiezen om onroerende zaken via een aandelentransactie over te dragen en diegenen die kiezen voor een directe overdracht van de onroerende zaken.

Voor overdrachten die geraakt zullen worden met deze wijziging, kan het raadzaam zijn de overdracht nog in 2024 plaats te laten vinden om nog gebruik te kunnen maken van de samenloopvrijstelling.

Afschaffing partiële buitenlandse belastingplicht
Werknemers die gebruikmaken van de 30%-regeling kunnen kiezen om gedurende de looptijd van de 30%-regeling behandeld te worden als partieel buitenlands belastingplichtige. Dit houdt in dat de werknemer voor toepassing van box 2 (inkomen uit aanmerkelijk belang) en box 3 (inkomen uit sparen en beleggen) als buitenlands belastingplichtige wordt behandeld. Voor de box 1-heffing worden zij wel als binnenlands belastingplichtige beschouwd.

De hiervoor genoemde keuzemogelijkheid voor partiële buitenlandse belastingplicht wordt echter per 1 januari 2025 afgeschaft. Voor werknemers die reeds vóór 2024 gebruikmaakten van de 30%-regeling geldt overgangsrecht. Deze groep werknemers kan namelijk nog uiterlijk tot en met 2026 gebruik blijven maken van de regeling voor partiële buitenlandse belastingplicht.

Werknemers die in 2024 gebruik zijn gaan maken van de 30%-regeling worden per 1 januari 2025 geconfronteerd met het feit dat in beginsel ook voor box 2 en box 3 het wereldinkomen in de Nederlandse heffing wordt betrokken. Het kan raadzaam zijn de gevolgen van deze wijziging in kaart te laten brengen, zodat u weet welke impact deze wijziging heeft op uw belastingpositie.

Box 2-tarief
Vanaf 2024 bestaat het box 2-tarief uit twee schijven. Het belastbaar inkomen tot € 67.000 is belast tegen een tarief van 24,5% en het inkomen daarboven tegen een tarief van 33%. Per 2025 wordt het tarief in de tweede schijf echter verlaagd naar 31%. Bent u voornemens om binnenkort dividend uit te keren? Het kan voordelig zijn om dit nog (deels) in 2024 te doen om de eerste tariefschijf van 24,5% volledig te benutten, of juist om (deels) te wachten tot 2025 om opnieuw de eerste tariefschijf van 24,5% te benutten en voor het meerdere gebruik te kunnen maken van de verlaging van het tarief in de tweede schijf naar 31%.

Wet excessief lenen
Heeft u samen met uw partner of heeft een met u verbonden persoon op 31 december 2024 meer dan € 500.000 geleend bij uw vennootschap? Dan leidt het meerdere potentieel tot een fictief regulier voordeel in box 2 waarover u tussen de 24,5%-33% belasting verschuldigd bent. Om deze heffing te voorkomen of te beperken dient vóór 31 december 2024 actie ondernomen te worden door de lening (deels) af te lossen. Leningen voor de eigen woning zijn uitgezonderd, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Giftenaftrek
Hoewel de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting en de giftenaftrek voor particulieren in de inkomstenbelasting in stand blijven, komt er per 1 januari 2025 wel een einde aan de regeling ‘geven uit de vennootschap’. Het eindigen van deze regeling betekent dat het gedeelte van niet-zakelijke giften aan goede doelen dat boven de grens van de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting reikt (50% van de winst met een maximum van € 100.000), als een belaste uitdeling aan de aandeelhouder wordt aangemerkt. Dat houdt in dat aandeelhouders hierover vanaf 1 januari 2025 potentieel inkomsten- en dividendbelasting moeten betalen. De uitgave kan vervolgens wel als een persoonlijke gift van de aandeelhouder worden aangemerkt, waardoor de aandeelhouder nog steeds gebruik kan maken van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting. De drempel van de periodieke giftenaftrek in de inkomstenbelasting wordt overigens per 1 januari 2025 verhoogd van € 250.000 naar € 1.500.000.

Mocht u overwegen om vermogen vanuit uw bedrijf aan een ANBI te willen doneren als niet-zakelijke gift, dan kan het raadzaam zijn deze schenking nog in 2024 uit te voeren. Ten aanzien van persoonlijke periodieke giften van meer dan € 250.000 kan het juist raadzaam zijn deze uit te stellen tot 2025.

Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten
Zie onder ‘Schenk- en erfbelasting’.

Einde handhavingsmoratorium op schijnzelfstandigheid
De regelgeving rond het inhuren van zelfstandigen ondergaat significante wijzigingen. De Wet DBA (Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties) is een aantal jaar geleden ingevoerd om opdrachtgever en zzp’er meer duidelijkheid te geven over de (afwezigheid van een) dienstbetrekking. Deze wet bracht echter veel onduidelijkheid, verwarring en complexiteit met zich mee. De Belastingdienst heeft daarom al snel besloten om - in afwachting van nieuwe wetgeving - slechts beperkt te handhaven ten aanzien van zzp’ers (het handhavingsmoratorium). Concreet betekent dit dat de Belastingdienst bij herkwalificatie naar een dienstbetrekking alleen correctieverplichtingen oplegt in geval van ‘kwaadwillendheid’. In overige gevallen geeft de Belastingdienst een aanwijzing die dan gevolgd moet worden voor de toekomst. Let op, dit handhavingsmoratorium geldt enkel voor de loonheffingen en niet voor arbeidsrecht/pensioenregelgeving. Het handhavingsmoratorium loopt af per 1 januari 2025. Vanaf dat moment zal de Belastingdienst actiever handhaven op schijnzelfstandigheid.

Hier zijn vier stappen die u, al dan niet voor jaareinde, kunt nemen om voorbereid te zijn op de afschaffing van het handhavingsmoratorium:

  1. Inventariseren: Krijg inzicht in je huidige inhuur van zzp'ers. Hoe groot is het aandeel zzp'ers binnen uw organisatie en in welke rollen/functies?
  2. Beoordelen: Beoordeel of bestaande vormen van het gebruik van zzp’ers voldoen aan de huidige en toekomstige regelgeving.
  3. Aanpassen: Waar nodig, pas interne beleids- en besluitvormingsprocessen aan en zorg ervoor dat de contracten in overeenstemming zijn met de feitelijke verhoudingen.
  4. Monitoren: Blijf de ontwikkelingen volgen en zorg ervoor dat uw interne beleid en processen up-to-date blijven.

Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten

Per 1 januari 2025 worden diverse wijzigingen in de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en doorschuifregeling inkomstenbelasting (DSR IB) doorgevoerd. Deze wijzigingen kunnen reden zijn om nog in 2024 of juist pas in 2025 een onderneming over te dragen en een beroep te doen op de BOR of DSR IB. Hieronder vindt u de belangrijkste wijzigingen per 1 januari 2025.

  • De omvang van de BOR-vrijstelling wordt per 1 januari 2025 gewijzigd. De 100%-vrijstelling wordt verruimd en gaat gelden voor de goingconcernwaarde van de onderneming tot € 1,5 miljoen (in 2024 was dit tot ongeveer € 1,3 miljoen). De vrijstelling over het meerdere wordt verlaagd van 83% naar 75%. Voor kleinere ondernemingen (goingconcernwaarde < € 1,5 miljoen) kan deze aanpassing gunstig zijn, maar voor grotere ondernemingen is deze aanpassing mogelijk ongunstig.
  • De 5%-doelmatigheidsmarge in de BOR, waarbij eventueel aanwezig beleggingsvermogen tot maximaal 5% van het ondernemingsvermogen toch kwalificeert voor de BOR, wordt afgeschaft per 1 januari 2025.
  • De voortzettingstermijn wordt verkort van vijf naar drie jaar voor verkrijgingen die plaatsvinden vanaf 1 januari 2025. Hierdoor is de opvolger minder lang gebonden aan de eisen die gepaard gaan met de voortzetting.
  • Vanaf 1 januari 2025 worden de BOR en de DSR IB beperkt voor bedrijfsmiddelen die zowel zakelijk als privé worden gebruikt (keuzevermogen). Keuzevermogen dat op de ondernemingsbalans staat kwalificeert alleen als ondernemingsvermogen voor de BOR en DSR IB indien het vermogen daadwerkelijk binnen de onderneming wordt gebruikt. Deze regeling is van toepassing op afzonderlijke vermogensbestanddelen met een minimale waarde van €100.000 en een zakelijk gebruik van minder dan 90% op het moment van schenking of vererving. Bedrijfsmiddelen die voor meer dan 90% zakelijk worden gebruikt of een lagere waarde hebben, worden volledig als ondernemingsvermogen beschouwd.
  • De dienstbetrekkingseis die geldt om gebruik te kunnen maken van de DSR IB voor aanmerkelijk belang (AB)-aandelen bij schenking vervalt per 1 januari 2025. Dit betekent dat een verkrijger niet meer minimaal 36 maanden voorafgaand aan de schenking in dienst hoeft te zijn van de onderneming om gebruik te kunnen maken van de faciliteit. In plaats van de dienstbetrekkingseis gaat per 1 januari 2025 bij een overdracht op grond van een schenking een minimumleeftijd gelden. De verkrijger van de onderneming moet op het moment van de schenking minimaal 21 jaar oud zijn om gebruik te kunnen maken van de BOR en de DSR IB voor AB-aandelen.

Indien uw aangifte inkomstenbelasting of de aangifte vennootschapsbelasting van uw vennootschap resulteert in een te betalen belastingbedrag, dan is het raadzaam om alert te zijn op de belastingrente. Het verwachte belastingrentepercentage voor de vennootschapsbelasting bedraagt in 2025 9% (2024: 10%) en voor de inkomstenbelasting 6,5% (2024: 7,5%). Overigens merken wij hierbij op dat Rechtbank Noord-Nederland in een recente uitspraak van 7 november 2024 heeft geoordeeld dat het vanaf 1 januari 2022 geldende belastingrentetarief voor de vennootschapsbelasting (destijds 8%) in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. In deze alert wordt niet inhoudelijk ingegaan op (de gevolgen van) deze uitspraak, omdat hier de nadruk ligt op het voorkomen van belastingrente door tijdige betaling.

Belastingrente wordt in rekening gebracht vanaf zes maanden na het einde van het (boek)jaar tot de datum waarop de betalingstermijn van de (voorlopige) aanslag verstrijkt. Wanneer echter binnen vier maanden na afloop van het jaar wordt verzocht om (herziening van) een voorlopige aanslag, wordt er geen belastingrente in rekening gebracht, mits het verzoek door de belastingdienst wordt gevolgd. Hetzelfde geldt wanneer binnen vier maanden (inkomstenbelasting) respectievelijk vijf maanden (vennootschapsbelasting) na afloop van het (boek)jaar aangifte wordt gedaan. Ook hier geldt echter als voorwaarde dat de (voorlopige) aanslag conform aangifte wordt vastgesteld.

Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben naar aanleiding het bovenstaande, neem dan contact op met uw Deloitte-adviseur.

Belastingplan 2025

Wat zijn de belangrijkste fiscale wijzigingen in het Belastingplan? Onze fiscalisten analyseren het Belastingplan, zetten de belangrijkste wijzigingen op een rij en lichten de gevolgen toe.In het overzicht op deze pagina vind u de belangrijkste (verwachtte) wijzigingen gesorteerd per belastingsoort.