Ga direct naar de inhoud

Cryptovaluta behoren tot de rendementsgrondslag van box 3

De Hoge Raad bevestigt het oordeel van Hof Amsterdam dat cryptovaluta als overige vermogensrechten met waarde in het economisch verkeer kwalificeren en daarmee tot de rendementsgrondslag van box 3 behoren.

Hoge Raad bevestigt: cryptovaluta behoren tot het box 3-vermogen
Op 25 april 2025 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen over de fiscale behandeling van cryptovaluta. Deze cryptovaluta kwalificeren als bezittingen in de zin van artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) en behoren derhalve tot de rendementsgrondslag van box 3. Daarmee bevestigt de Hoge Raad het eerdere oordeel van Hof Amsterdam.

Achtergrond en geschil
Belanghebbende bezat in 2019 bitcoins en altcoins (hierna: cryptovaluta) met een waarde van bijna € 72.000. De inspecteur rekende deze cryptovaluta tot de rendementsgrondslag van box 3. Volgens belanghebbende zijn deze cryptovaluta echter geen ‘vermogensrechten’ in de zin van artikel 3:6 BW, en kunnen zij daarom niet worden aangemerkt als bezittingen voor de toepassing van de forfaitaire rendementsheffing in box 3. Volgens haar ontbrak het aan een juridische verplichting van een derde partij, wat zij als noodzakelijke voorwaarde zag voor de kwalificatie als vermogensrecht.

Oordeel van het gerechtshof
Hof Amsterdam verwierp deze redenering en oordeelde dat het begrip ‘vermogensrecht’ in de Wet Inkomstenbelasting 2001 ruimer moet worden geïnterpreteerd dan civielrechtelijk het geval is. Deze ruime uitleg is terug te voeren op de wetsgeschiedenis van de Wet IB 2001, waarin is benoemd dat ook rechten zonder civielrechtelijke tegenprestatie als vermogensrechten kunnen kwalificeren.

Het hof wees erop dat cryptovaluta een economische waarde vertegenwoordigen. Ze kunnen worden gekocht en verkocht. Levering kan plaatsvinden door verzending van wallet naar wallet. Daarmee is volgens het hof sprake van een overdraagbaar recht dat de gebruiker stoffelijk voordeel kan verschaffen. Deze eigenschappen brengen mee dat cryptovaluta tot de in artikel 5.3, lid 2, Wet IB 2001 genoemde overige bezittingen met waarde in het economisch verkeer behoren en derhalve deel uitmaken van de rendementsgrondslag van box 3.

Het hof benadrukte dat de fiscale wetgever met deze restcategorie juist heeft willen voorkomen dat bezittingen buiten de heffing blijven louter vanwege hun juridische vorm. De draagkrachtbenadering van de inkomstenbelasting brengt volgens het hof mee dat ook niet-traditionele bezittingen, zoals cryptovaluta, in box 3 thuishoren en niet worden uitgezonderd van deze heffing.

Beoordeling door de Hoge Raad
Volgens de Hoge Raad geeft dit oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het betoog van belanghebbende dat cryptovaluta civielrechtelijk niet als een vermogensrecht kwalificeren, doet ook volgens de Hoge Raad niet af aan de fiscale kwalificatie als overige vermogensrechten met waarde in het economisch verkeer als bedoeld in artikel 5.3, lid 2, Wet IB 2001. De overige klachten tegen de hofuitspraak worden door de Hoge Raad zonder nadere motivering afgedaan. Het cassatieberoep van belanghebbende is ongegrond.


Bron:

  • HR 25 april 2025, 24/04805, ECLI:NL:HR:2025:683

Did you find this useful?

Thanks for your feedback