Ga direct naar de inhoud

Belastingplan 2026 - overzicht van de ingediende wetsvoorstellen

In deze bijdrage gaan wij in op de fiscale voorstellen die het kabinet op Prinsjesdag heeft ingediend als onderdeel van pakket Belastingplan 2026. Ook enkele andere fiscale wetswijzigingen komen aan bod.

Op 16 september 2025 heeft het kabinet het pakket Belastingplan 2026 bij de Tweede Kamer ingediend. Van dit pakket maken de volgende wetsvoorstellen deel uit:

  • Belastingplan 2026
  • Overige fiscale maatregelen 2026
  • Behoud verlaagd btw-tarief op cultuur, media en sport
  • Tweede wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024
  • Implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling minimumbelasting (DAC9)
  • Differentiatie tarief vliegbelasting
  • Wijziging Wet milieubeheer inzake koolstofcorrectie aan de grens
  • Stroomlijning fiscaal inzagerecht

De meeste maatregelen treden per 1 januari 2026 in werking. Waar dat anders is, hebben wij dat vermeld. Gedurende de parlementaire behandeling kunnen de wetsvoorstellen overigens nog sterk wijzigen. Hierna zijn de voorgestelde maatregelen per belastingsoort weergegeven.

Vennootschapsbelasting

Tijdelijk overgangsrecht fonds voor gemene rekening

Per 1 januari 2025 is de definitie van het fonds voor gemene rekening (fgr) aangepast. Dit leidde ertoe dat bepaalde beleggingsfondsen, met name personenvennootschappen, die voorheen fiscaal transparant waren, per 1 januari 2025 in principe zelfstandig belastingplichtig zijn geworden als zij voldoen aan de (nieuwe) fgr-voorwaarden. De zelfstandige belastingplicht geldt niet voor fondsen waarvan de participaties in beginsel enkel aan het fonds zelf vervreemd kunnen worden (inkoopfonds). Er geldt al een overgangsmaatregel waaronder fondsen tot 1 januari 2026 de tijd hebben gekregen om onder voorwaarden de aanpassing tot inkoopfonds te bewerkstelligen.

Vanwege desondanks gesignaleerde knelpunten wordt nu ook tijdelijk overgangsrecht voorgesteld, in afwachting van een mogelijk nieuwe definitie van het fgr. Onder het voorgestelde overgangsrecht kunnen lichamen, die per 1 januari 2025 in Nederland belastingplichtig zouden worden en die op 31 december 2024 als transparant kwalificeerden, onder voorwaarden ervoor kiezen om fiscaal transparant te blijven en dus tijdelijk niet als fgr te worden aangemerkt. Hiermee wordt voor deze specifieke situatie kortstondige zelfstandige belastingplicht voorkomen. De mogelijke wijziging van de fgr-definitie zal op zijn vroegst ingaan per 1 januari 2027. Het overgangsrecht geldt tot het moment dat deze nieuwe definitie ingaat, maar uiterlijk tot 1 januari 2028.

Aanpassing minimumkapitaalregel

De minimumkapitaalregel is een specifieke renteaftrekbeperking in de Wet Vpb voor banken en verzekeraars om, in lijn met de generieke renteaftrekbeperking van artikel 15b Wet Vpb, tot een meer gelijke behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen te komen.

Per 1 januari 2024 kent deze maatregel een uitzondering voor rentelasten op schulden aan groepslichamen, die vaak voorkomen bij banken en verzekeraars. Onder voorwaarden vallen deze rentelasten buiten het toepassingsbereik van de minimumkapitaalregel waardoor ze niet in aftrek beperkt worden. Deze uitzondering voor intern liquiditeitsbeheer blijkt onbedoeld ook van toepassing te zijn op geldleningen die direct verband houden met geldleningen die zijn verkregen van natuurlijke personen (waaronder deposito’s). Voorgesteld wordt om voor boekjaren die starten vanaf 1 januari 2026 dergelijke situaties buiten de uitzondering voor intern liquiditeitsbeheer te laten vallen. 

Aangekondigde aanpassing afdekken valutaresultaat

Na een arrest van de Hoge Raad eerder dit jaar over de liquidatieverliesregeling, is het risico ontstaan dat verliezen dubbel in aanmerking kunnen worden genomen. Om dit budgettaire gat te dichten wordt beoogd om de fiscale behandeling van de winst op afdekkingsinstrumenten op valutarisico’s per 1 januari 2027 aan te passen. Op dit moment zijn kosten van het afdekkingsinstrument nog volledig aftrekbaar terwijl de verwachte winst is vrijgesteld dan wel het verwachte verlies niet aftrekbaar is. De wetgever heeft aangegeven het van belang te vinden enkel een aftrek mogelijk te maken als daar een heffing tegenover staat. De exacte vormgeving van de aanpassing is nog onduidelijk. De aangekondigde wijzigingen zullen nog ter internetconsultatie worden aangeboden.

Invoering samentelbepaling maximale investeringsbedrag energie-investeringsaftrek

Ten aanzien van de energie-investeringsaftrek (EIA) stelt het kabinet voor om een wettelijke samentelbepaling in te voeren. De situatie kan zich namelijk voordoen dat belastingplichtigen energie-investeringen verrichten in zowel de eigen onderneming als in een onderneming die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband. Zonder samentelbepaling kan dit ertoe leiden dat meer dan € 151 miljoen (bedrag 2025) aan energie-investeringen in aanmerking wordt genomen voor toepassing van de EIA. Derhalve wordt per 1 januari 2026 een samentelbepaling ingevoerd om dit onbedoelde gevolg te voorkomen. Dit houdt in dat per belastingplichtige per jaar, ongeacht of het een energie-investering betreft in de eigen onderneming dan wel in een onderneming die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband, een maximaal bedrag van € 151 miljoen aan energie-investeringen in aanmerking kan nemen voor de EIA.

Tweede wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024

In de Tweede Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024 wordt een aantal wijzigingen voorgesteld om de Wet minimumbelasting 2024 (“WMB 2024”) in lijn te brengen met de laatste stand van de Administrative Guidances (“AG”) zoals uitgevaardigd door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (“OESO”). Een groot deel van de voorgestelde wijzigingen ziet op de AG’s die tot, meest recentelijk, afgelopen januari gepubliceerd zijn. Uit het wetsvoorstel lijkt te volgen dat dit de resterende onderdelen zijn die invoering bij wet vereisen. Onderdelen die niet expliciet in wetgeving gegoten worden lijken in de visie van de wetgever reeds door te werken in de WMB 2024, gegeven het feit dat deze interpretatief van aard zijn en dat de Richtlijn 2022/2523 in een dynamische doorwerking van zulke interpretatieve richtsnoeren voorziet. Het wetsvoorstel bevat ook technische verbeteringen, zoals verduidelijkingen van wettekst en correcties van artikelverwijzingen.

Er wordt voor gekozen om de AG’s welke gunstig zijn voor belastingplichtigen zo veel mogelijk terugwerkende kracht te verlenen, en om andere AG’s door te voeren voor verslagjaren welke aanvangen op of na 31 december 2025. Overigens kan men zich afvragen of dit doel wel behaald wordt bij bepaalde retroactieve wijzigingen. Ook roept deze keuze de vraag op hoe ermee omgegaan moet worden indien de wet ten aanzien van een bepaald onderdeel van het ene op het andere jaar wijzigt, bij een wijziging welke dus niet volledig terugwerkende kracht heeft. Zo blijft bijvoorbeeld onduidelijk hoe omgegaan dient te worden met een bepaling in de periode voorafgaande aan de ingangsdatum van een wetswijziging.

Bepaalde meer technische AG’s worden niet in de wet geregeld. In plaats daarvan wordt een delegatiegrondslag ingevoerd. Tot slot verdient het nog opmerking dat de implicaties van de G7 statement ten aanzien van de Verenigde Staten niet geadresseerd worden in de stukken; wij verwijzen naar onze alert voor een nadere toelichting.

Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling minimumbelasting

Het wetsvoorstel Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling minimumbelasting beoogt de Nederlandse Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de WMB 2024 aan te passen ter implementatie van Richtlijn (EU) 2025/872 (ook wel 'DAC9'). Deze richtlijn regelt de automatische uitwisseling van bijheffing-informatieaangiften tussen lidstaten inzake de minimumbelasting (waarvan ook de WMB 2024 een uitvloeisel is).

Het wetsvoorstel faciliteert dat groepen centraal een bijheffing-informatieaangifte kunnen indienen in slechts één EU-lidstaat, en niet in elke lidstaat. De lidstaat van indiening verspreidt vervolgens de relevante delen aan de andere lidstaten voor zover dit vereist is onder de DAC9. Zo worden bepaalde delen van de bijheffing-informatieaangifte niet gedeeld met lidstaten welke geen heffingsrecht hebben ten aanzien van de winsten van een bepaalde jurisdictie. Het onderhavige wetsvoorstel heeft 1 januari 2026 als beoogde datum voor inwerkingtreding.

DAC9 is gebaseerd op de door de OESO gepubliceerde Multilateral Competent Authority Agreement. Nederland is ook partij bij deze overeenkomst. Dit maakt de automatische uitwisseling van bijheffing-informatieaangiften mogelijk tussen Nederland en non-EU-lidstaten.

Het inkomensbeleid

Het kabinet wil werken meer laten lonen en investeert om die reden in een verhoging van de arbeidskorting. Dit wordt gedekt door het tarief in de eerste schijf van de loon- en inkomstenbelasting minder te verlagen. Hierdoor wordt de koopkrachtontwikkeling van werkenden ten opzichte van uitkeringsgerechtigden dichter bij elkaar gebracht.

Daarnaast wordt de inflatie in 2026 slechts deels (voor 52,8%) gecompenseerd door een verhoging van de schijfgrenzen en heffingskortingen. De beperkte toepassing van de inflatiecorrectie heeft eveneens gevolgen voor de grenzen in de KIA, de maximumbedragen voor groen beleggen en contant geld, de aanslag- en teruggavedrempel en de hoogste grens van de eigenwoningwaarde voor het eigenwoningforfait.

Aanpassing tariefstructuur box 1

De voorgestelde tariefstructuur ziet er als volgt uit:

Schijfgrenzen

2025

2026

Einde eerste schijf (geboren vóór 1 januari 1946)

€ 40.502

€ 41.123

Einde eerste schijf (geboren na 1 januari 1946)

€ 38.441

€ 38.883

Einde tweede schijf

€ 76.817

€ 79.137

Derde schijf

> € 76.817

> € 79.137

 

Gecombineerde tarieven IB/PVV

2025

2026

Tarief eerste schijf (ouder dan AOW-leeftijd)

17,92%

17,80%

Tarief eerste schijf (jonger dan AOW-leeftijd)

35,82%

35,70%

Tarief tweede schijf

37,48%

37,56%

Tarief derde schijf

49,50%

49,50%


De tarieven in box 2 (eerste schijf 24,5% en tweede schijf 31%) en box 3 (36%) blijven daarentegen ongewijzigd.

MKB-winstvrijstelling en zelfstandigenaftrek

De MKB-winstvrijstelling blijft in 2026 gehandhaafd op 12,70%. De zelfstandigenaftrek wordt verder afgebouwd naar €1.200 in 2026. In 2025 bedraagt deze aftrekpost nog €2.470.

Maatregelen lucratiefbelangregeling

De voordelen uit een middellijk gehouden lucratief belang kunnen op verzoek van de belastingplichtige in box 2 worden belast in plaats van als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) in box 1. De voorwaarde is dat ten minste 95% van de in een kalenderjaar genoten lucratief belang-voordelen als inkomen uit aanmerkelijk belang wordt uitgekeerd. Het kabinet stelt voor om de grondslag voor het inkomen uit een middellijk gehouden lucratief belang te verbreden via een multiplier. Hierdoor wordt de effectieve belastingdruk op de betreffende voordelen verhoogd van 24,5% naar 28,45% voor voordelen uit lucratief belang voor zover deze belast zijn in de eerste tariefschijf van box 2 en verhoogd van 31% naar 36% voor voordelen uit lucratief belang voor zover deze belast zijn in de tweede tariefschijf van box 2. Deze maatregel is niet beperkt tot lucratieve belangen gehouden door private equity managers, maar strekt zich uit tot alle kwalificerende belangen.

Aanpassing forfait voor overige bezittingen box 3

Het kabinet stelt voor de berekeningswijze van het forfait voor overige bezittingen in box 3 aan te passen en om het heffingsvrije vermogen te verlagen, om zo de budgettaire derving van uitstel van de invoering van de Wet werkelijk rendement box 3 (tot 1 januari 2028) op te vangen. Het forfait voor overige bezittingen stijgt met 1,78%-punt tot 7,78% en het heffingsvrije vermogen wordt verlaagd van € 57.684 naar € 51.396.

Uitsluiten niet-marktconform handelende gelieerde partijen van toepassing leegwaarderatio

Op woningen die worden verhuurd aan een gelieerde partij van de belastingplichtige waarbij de huurder huurbescherming geniet maar de huur- of pachtprijs niet marktconform is, kan vanaf 1 januari 2026 niet langer de leegwaarderatio worden toegepast. Dit geldt zowel voor de inkomstenbelasting als voor de schenk- en erfbelasting. Verder wordt een arrest van de Hoge Raad gecodificeerd op grond waarvan de waarde in het economisch verkeer in de plaats komt van de waarde die is bepaald met toepassing van de leegwaarderatio als laatstgenoemde meer dan 10% hoger uitkomt.

Reparatie box 3-tegenbewijsregeling voor obligaties en andere vermogensbestanddelen met kortlopende termijnen

Met terugwerkende kracht tot 25 augustus 2025 om 16:00 uur zal de berekening van het werkelijk rendement in de box 3-tegenbewijsregeling ten aanzien van obligaties worden aangepast. Obligaties en met obligaties vergelijkbare effecten worden voortaan gewaardeerd op waarde in het economische verkeer. Dit is de waarde inclusief aangegroeide rente, wat voorheen niet het geval was. Tevens wordt voorgesteld om de vrijstelling voor kortlopende termijnen (banktegoeden uitgezonderd) te laten vervallen, waardoor de aangegroeide rente niet langer is vrijgesteld. Deze combinatie van maatregelen zorgt ervoor dat het werkelijk rendement op deze vermogensbestanddelen gelijkmatiger wordt verdeeld over verschillende belastingjaren.

Aanpassingen groen beleggen

De box 3-vrijstelling en de heffingskorting voor groene beleggingen kan om technische redenen niet worden afgeschaft per 1 januari 2027. Het kabinet stelt echter een laag bedrag van de vrijstelling voor groene beleggingen van € 200 per belastingplichtige voor, zodat de regelingen de facto wel al per 1 januari 2027 worden afgeschaft. De vrijstelling en heffingskorting voor groen beleggen zullen per 1 januari 2028 definitief komen te vervallen.

Versobering ETK-regeling

Voor werkgevers bestaat de mogelijkheid om voor werknemers de extraterritoriale kosten (ET-kosten) van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking onbelast te laten vergoeden. Het kabinet stelt voor om deze ETK-regeling te versoberen. De versobering houdt in dat vanaf 2026 de extra kosten ten aanzien van levensonderhoud, waaronder kosten voor gas, water, licht en andere nutsvoorzieningen worden uitgesloten als onbelast te vergoeden of te verstrekken ET-kosten. Gesprekskosten voor privédoeleinden met het land van herkomst worden eveneens vanaf 2026 uitgesloten als ET-kosten.

Het kabinet acht het wenselijk dat de ETK-regeling alleen geldt voor ET-kosten die direct gerelateerd zijn aan de dienstbetrekking en niet al verdisconteerd zijn in de hoogte van het loon van de werknemer. Het kabinet stelt tevens dat de versobering van de ETK-regeling aansluit bij een gerichter arbeidsmigratiebeleid, ook al is de invloed naar verwachting beperkt.

Voor werknemers die door een inhoudingsplichtige naar het buitenland worden uitgezonden (uitgezonden werknemers) blijft de mogelijkheid om de extra uitgaven voor levensonderhoud en gesprekskosten voor privédoeleinden onbelast vergoed te krijgen.

De expatregeling wordt niet verder versoberd dan de eerder doorgevoerde verlaging van 30% naar 27% per 1 januari 2027. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de wens van het Nederlandse bedrijfsleven om de expatregeling stabiel te houden.

Pseudo-eindheffing niet-emissievrije leaseauto

Om het personenwagenpark te verduurzamen en te voldoen aan de Nederlandse klimaatdoelen heeft het kabinet besloten een pseudo-eindheffing met een tarief van 12% te gaan invoeren over de waarde van de door de werkgever aan diens werknemers ter beschikking gestelde personenauto’s die op fossiele brandstof rijden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen personenauto’s die door de werkgever ook voor privégebruik, waaronder woon-werkverkeer, ter beschikking worden gesteld en personenauto’s die door de werkgever uitsluitend voor zakelijk gebruik beschikbaar worden gesteld. Voor fossiele personenauto’s die uitsluitend in het kader van de bedrijfsvoering ter beschikking worden gesteld, geldt de pseudo-eindheffing niet. Bestelauto’s vallen eveneens niet onder reikwijdte van de pseudo-eindheffing.

De pseudo-eindheffing is vanaf 1 januari 2027 verschuldigd voor fossiele personenauto’s die vanaf en na die datum voor het eerst ook voor privédoeleinden ter beschikking worden gesteld door de werkgever. Als een werkgever reeds vóór 2027 een personenauto ook voor privédoeleinden ter beschikking heeft gesteld aan een van diens werknemers, geldt een overgangstermijn tot 17 september 2030. Na afloop van de overgangsrechttermijn geldt de pseudo-eindheffing voor alle fossiele personenauto’s die ook voor privédoeleinden ter beschikking worden gesteld.

Verduidelijking fietsregeling

Voor terbeschikkingstelling van (elektrische) fietsen die ook voor privédoeleinden ter beschikking staan, geldt een bijtelling in de loonbelasting. Verduidelijkt wordt dat deze bijtelling op nihil wordt gesteld wanneer een deelfiets incidenteel privé wordt gebruikt. Dit geldt bijvoorbeeld ten aanzien van hub-, dienst-, OV- en andere soort deelfietsen die worden gebruikt voor woon- werkverkeer en overige zakelijke ritten.

Voorgesteld wordt om de bijtelling van nihil voor een ter beschikking gestelde fiets met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2020 in werking te laten treden, zijnde de datum waarop de bijtelling in werking is getreden. Voor ter beschikking gestelde fietsen die niet meer dan bijkomstig bij het woon- of verblijfadres van de werknemer worden gestald, geldt met terugwerkende kracht eveneens tot en met 1 januari 2020 een bijtelling van nihil.

Structureel maken RVU-drempelvrijstelling

De RVU-drempelvrijstelling wordt vanaf 2026 structureel met ijkmomenten voortgezet. Het eerste ijkmoment is in 2028. Om de RVU toegankelijker te maken voor werknemers met een laag inkomen of weinig aanvullend pensioen, wordt voorgesteld het huidige drempelbedrag (in netto termen gelijk aan een netto AOW-uitkering) te verhogen met € 300 per maand. Tevens wordt voorgesteld om het tarief van de pseudo-eindheffing voor een RVU boven de RVU-drempelvrijstelling stapsgewijs te verhogen: 57,7% in 2026, 64% in 2027 en 65% in 2028.

Startups en scale-ups

Naar verwachting wordt per 1 januari 2027 een fiscale regeling in de loonbelasting opgenomen die voorziet in een grondslagversmalling tot 65% van het inkomen uit aandelenopties voor medewerkers van startups en scale-ups, welke doorwerkt naar de box 1-heffing in de inkomstenbelasting. Hiermee wordt de effectieve heffing vergelijkbaar met de situatie waarin de aandelenopties in box 2 zouden zijn belast. Deze maatregel maakt echter geen deel uit van het Belastingplan 2026, maar zal in een later stadium via een afzonderlijk wetsvoorstel worden ingediend bij de Tweede Kamer.

Voorstel ongelijke breukdelen bij een huwelijksgoederengemeenschap

Per 1 januari 2026 zullen echtgenoten die een gemeenschap van goederen met ongelijke breukdelen overeenkomen, bij de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap belast worden met schenk- of erfbelasting voor het deel dat hen meer toekomt dan de helft van die gemeenschap. Hetzelfde geldt voor een finaal of periodiek verrekenbeding waarbij het vermogen anders dan door de helft wordt verdeeld. Het motief van de echtgenoten wordt daarbij niet relevant geacht. Er wordt wel voorzien in overgangsrecht: huwelijkse voorwaarden waarin een ongelijke breukdelengemeenschap of een verrekenbeding met verdeling anders dan bij helfte is opgenomen die vóór 16 september 2025, 16:00 uur zijn gesloten vallen niet onder de maatregel. Indien echtgenoten hun huwelijkse voorwaarden na 16 september 2025, 16:00 wijzigen en het aandeel in de huwelijksgoederengemeenschap of het te verrekenen vermogen wijzigen, zal voor hen vanaf 1 januari 2026 wel de nieuwe regelgeving gelden.

Schenkingen binnen 180 dagen voor overlijden

Schenkingen die een erflater binnen 180 dagen voor diens overlijden heeft gedaan, worden bij fictie geacht krachtens erfrecht door het overlijden van die erflater te zijn verkregen. Als gevolg van deze bepaling worden deze schenkingen niet alleen in de schenkbelasting, maar ook in de erfbelasting betrokken waarbij eventueel betaalde schenkbelasting op de verschuldigde erfbelasting in mindering kan worden gebracht.

In het kader van eenvoud stelt het kabinet voor om deze bepaling zodanig aan te passen dat in dergelijke gevallen geen sprake meer is van een schenking, maar uitsluitend van een verkrijging krachtens erfrecht. Dit zorgt ervoor dat er geen aangifte schenkbelasting meer hoeft te worden ingediend door de verkrijger, de inspecteur geen aanslag schenkbelasting meer hoeft vast te stellen en het niet meer nodig is de betaalde schenkbelasting te verrekenen met de erfbelasting. Deze maatregel treedt in werking per 1 januari 2026 en zal daarmee in feite voor het eerst van toepassing zijn op schenkingen die onder deze fictie vallen die maximaal 180 dagen voor 1 januari 2026 zijn gedaan.

Gelijkstellingen voor de schenk- en erfbelasting biologische kinderen

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er binnen de schenk- en erfbelasting geen onderscheid mag worden gemaakt tussen kinderen die zijn geboren binnen of buiten het huwelijk, maar liet opheffing van de bestaande ongelijkheid aan de wetgever over. Het kabinet stelt een wetswijziging voor waarmee een biologisch kind voor de heffing van de schenk- en erfbelasting wordt gelijkgesteld met een kind dat in familierechtelijke betrekking staat tot de schenker of erflater. Een biologisch kind valt daarmee voor de toepassing van de SW 1956 onder het begrip ‘kind’ en kan voortaan van dezelfde vrijstellingen en tarieven gebruik maken als juridische kinderen. Het kind moet wel het biologische ouderschap doen blijken via een DNA-test.

Verlenging ingangsdatum belastingrente erfbelasting en aangiftetermijn erfbelasting

De wettelijke termijn voor het doen van aangifte erfbelasting van acht maanden wordt in de praktijk als te krap ervaren. Daarom wordt voorgesteld deze termijn te verlengen naar twintig maanden na het overlijden. Het startmoment van het berekenen van de belastingrente bij de erfbelasting zal hierop aansluiten. Deze voorgestelde termijn vindt voor het eerst toepassing ten aanzien van overlijdens die op of na 1 januari 2026 plaatsvinden.

Behoud verlaagd btw-tarief op cultuur, media en sport

De in het Belastingplan 2025 opgenomen verhoging van het btw-tarief voor cultuur, media en sport van 9% naar 21% wordt teruggedraaid. Het verlaagde btw-tarief op logies (kort verblijf binnen het kader van het hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf) wordt per 1 januari 2026 wel verhoogd naar 21%. Een motie van de SP om ook deze wijziging in te trekken is niet aangenomen. Een andere motie van Groenlinks/PvdA om deze wijziging in te trekken is aangehouden (er is nog niet over gestemd). De BBB steunt deze motie en komt met een voorstel tijdens de behandeling van het Belastingplan 2026, omdat uit onderzoek zou blijken dat de verwachte belastingopbrengst bij lange na niet wordt gehaald en de verhoging juist negatieve effecten heeft, vooral in de grensregio’s.

Korting brandstofaccijns

De tijdelijke korting op de accijns voor ongelode benzine, diesel en lpg zou per 1 januari 2026 eindigen, maar wordt nogmaals met een jaar verlengd tot en met 31 december 2026. Ook vindt in 2026 geen indexatie plaats zodat de accijnstarieven gelijk blijven. Daartegenover staat dat de voorgenomen herinvoering van rode diesel voor landbouwvoertuigen geen doorgang vindt.

Verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken

Er wordt een maatregel voorgesteld om te voorkomen dat de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken nog langer kan worden ontgaan door een klein beetje zuivel toe te voegen aan frisdranken of vruchtensappen. De vrijstelling voor zuivel- en sojadranken wordt per 2026 geherformuleerd, waardoor deze alleen nog zal gelden voor de meest pure zuivel- en sojadranken. Verder wordt de definitie van het begrip ‘limonade’ aangepast naar ‘overige alcoholvrije drank’.

Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de nadere operationalisering van het mechanisme voor een koolstofcorrectie aan de grens

Het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) is een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de Europese buitengrens en is geregeld via een Europese verordening. Het CBAM richt zich op een selectie van goederen binnen bepaalde sectoren. Door het CBAM moet bij het in het vrije verkeer brengen (invoer) van CBAM-goederen in de EU betaald worden voor de CO2-uitstoot die vrij is gekomen bij de productie ervan middels de aankoop van CBAM-certificaten. Dit zorgt voor een eerlijkere concurrentiepositie van bedrijven binnen de EU en leidt tot het tegengaan van ‘koolstoflekkage’, oftewel het verplaatsen van productie binnen de EU naar landen waar bedrijven niet of minder hoeven te betalen voor hun CO2-uitstoot. De CBAM-verordening werkt rechtstreeks en hoeft daarom niet omgezet te worden naar nationale wetgeving, maar voor de operationalisering zijn nog wel aanvullende bepalingen in de Wet Milieubeheer nodig.

In 2023 is er een wijziging van de Wet milieubeheer doorgevoerd ten behoeve van de uitvoering van CBAM gedurende de overgangsperiode. Deze wordt nu aangepast en aangevuld met bevoegdheden voor de uitvoering van CBAM per 2026. Dit wetsvoorstel ziet grofweg op twee punten. Ten eerste het aanwijzen van de rechtspersoon in Nederland die is belast met de verkoop en terugkoop van zogenoemde CBAM-certificaten (i.e. de Minister van Financiën). Ten tweede een verbod op het in strijd handelen met een aantal bepalingen van de verordening, waarbij nationale sancties opgelegd kunnen worden door de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) die verantwoordelijk is voor het bestuursrechtelijk toezicht en handhaving.

Tariefkorting motorrijtuigenbelasting elektrische auto’s

De tariefkorting voor elektrische auto’s in de motorrijtuigenbelasting wordt in de periode 2026 tot en met 2028 verhoogd van 25% naar 30%. Het kabinet wil hiermee tot een gelijkere heffing komen met benzineauto’s, aangezien elektrische auto’s aanzienlijk zwaarder zijn. In 2029 geldt weer een tariefkorting van 25%.

Differentiatie vliegbelasting

Voorgesteld wordt om het tarief van de vliegbelasting te differentiëren. In 2025 bedraagt de vliegbelasting voor elke vlucht € 29,40, ongeacht de afstand. Vanaf 2027 zal dit tarief alleen nog van toepassing zijn op vluchten tot circa 2.000 km (categorie A). Voor middellange vluchten, met een afstand van circa 2.000 tot circa 5.500 km, wordt een tarief van € 47,24 per vlucht gehanteerd (categorie B). Voor lange vluchten, die meer dan circa 5.500 km beslaan, geldt een tarief van € 70,86 per vlucht (categorie C). Voor de berekening van de gevlogen afstand is de eindbestemming van de passagiers beslissend. Daarbij zij wel enkele uitzonderingen van toepassing. Zo worden vluchten naar de Nederlandse Antillen ingedeeld in de categorie van vluchten tot 2.000 km. Om onduidelijkheid te voorkomen worden de landen die in categorie A en B vallen in een bijlage bij de Wet belastingen op milieugrondslag opgenomen.

Belastingvermindering energiebelasting

De energiebelasting kent een belastingvermindering in de vorm van een vast bedrag dat jaarlijks in mindering wordt gebracht op de energierekening, ongeacht het verbruik van elektriciteit of aardgas door de gebruiker. Deze zogenaamde heffingskorting bedraagt in 2026 € 519,80 (exclusief btw) per kwalificerende aansluiting, tegenover € 524,95 (exclusief btw) in 2025. Per saldo is derhalve sprake van een lichte daling.

Ophoging en afschaffing heffingsplafond belasting op leidingwater

Het kabinet stelt voor om het heffingsplafond van de belasting op leidingwater per 2026 te verhogen van 300 m³ naar 50.000 m³. Per 2027 wordt het heffingsplafond zelfs volledig afgeschaft, waardoor belasting wordt geheven over het gehele waterverbruik. Tegelijkertijd wordt de belastinggrondslag versmald tot water van drinkwaterkwaliteit en verdwijnt de zogenoemde 1.000 klantenregeling. Kleine collectieve watervoorzieningen, zoals campings en bungalowparken met eigen bronnen, blijven buiten de belastinggrondslag.

Hervormingen afvalstoffenbelasting

Het kabinet heeft besloten de geplande polymerenheffing niet in te voeren vanwege negatieve effecten op de concurrentiepositie en beperkte budgettaire opbrengsten. Ter compensatie worden alternatieve maatregelen voorgesteld binnen de afvalstoffenbelasting en CO2-heffing, waarbij overleg met de afvalsector zal plaatsvinden.

  • Verhogen tarief afvalstoffenbelasting
    Het tarief van de afvalstoffenbelasting wordt verhoogd van € 39,70 per ton afval in 2025 naar € 92,95 per ton afval in 2028 tot structureel € 154,26 per ton afval vanaf 2035.

  • Additioneel tarief voor storten-met-ontheffing
    Per 2029 zal een additioneel tarief voor storten met ontheffing worden ingevoerd. Dit tarief zal in 2029 € 145,50 per 1.000 kg bedragen. Storten met ontheffing betreft het storten van afval waarop normaal gesproken een stortverbod geldt, maar dat met een ontheffing alsnog mag worden gestort. In de jaren daarna loopt het tarief geleidelijk op.

  • Afschaffing vrijstelling zuiveringsslib
    Het kabinet stelt voor om de vrijstelling voor zuiveringsslib in de afvalstoffenbelasting per 2027 af te schaffen. Voor zover het zuiveringsslib wordt aangeboden bij speciale slibverbrandingsinstallaties, blijft de vrijstelling voor de afvalstoffenbelasting echter gehandhaafd.
     

CO2-heffing industrie

Tariefpad en dispensatierechten ETS1- en lachgasinstallaties

Het tarief van de CO₂-heffing voor ETS1- en lachgasinstallaties wordt in 2026 verlaagd naar € 78,67 per ton CO₂. Daarnaast wordt de nationale reductiefactor in 2026 verruimd naar 1,023 en vervolgens constant gehouden, in plaats van verder te worden afgebouwd. Een nationale reductiefactor van net boven de 1 houdt in dat bedrijven die presteren op of net onder de ETS-benchmark voor hun gehele uitstoot dispensatierechten ontvangen. Naar verwachting zullen in 2025 en 2026 nog beperkte opbrengsten uit de CO₂-heffing worden gerealiseerd, welke door middel van carry-back in 2027 en 2028 worden gecompenseerd. Tevens wordt de carry-backregeling uitgebreid.

Aanpassingen CO2-heffing Industrie afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s)

Het kabinet verhoogt de CO₂-heffing voor afvalverbrandingsinstallaties stapsgewijs tot € 295 per ton in 2030, teneinde emissiereductie en CO₂-afvang en -opslag (CCS) te stimuleren. De vrijgestelde fossiele CO₂-uitstoot wordt vanaf 2030 geleidelijk afgebouwd tot nihil in 2033. De handel in dispensatierechten wordt beperkt tot transacties tussen afvalverbrandingsinstallaties.

Aanpassing inzagerecht

Bij het Belastingplan 2024 is een amendement aangenomen dat voorziet in een wettelijk inzagerecht voor burgers in het eigen fiscale dossier. De huidige vormgeving levert echter uitvoeringsproblemen op voor de belastingdienst. Het kabinet stelt daarom voor het inzageverzoek en de beslissing bij voor bezwaar vatbare beschikking te laten vervallen en voor te schrijven dat de inspecteur uiterlijk bij de bekendmaking van de belastingaanslag proactief langs digitale weg inzage verleent in de op de zaak betrekking hebbende stukken. De inspecteur mag alleen dan weigeren om inzage te verstrekken in bepaalde stukken als geheimhouding wegens gewichtige redenen geboden is. De belastingplichtige die meent dat zijn digitale dossier onvolledig is, kan dit inbrengen in bezwaar of beroep tegen de achterliggende belastingaanslag of beschikking. Invoering van het inzagerecht is echter niet eerder dan 2032 mogelijk en zal stapsgewijs plaatsvinden door aanwijzing van rijksbelastingen bij algemene maatregel van bestuur. Voor nog niet aangewezen rijksbelastingen geldt dat op facultatieve basis inzage kan worden verleend door de inspecteur. De regeling wordt vooralsnog niet van toepassing op belastingen van decentrale overheden.

Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer

Per 1 januari 2026 treedt een groot aantal bepalingen uit de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer (Wmebv) in werking. Hiermee wordt gewaarborgd dat bestuursorganen burgers en bedrijven niet kunnen verplichten de elektronische weg te gebruiken voor officiële berichten. Tegelijkertijd wordt het recht van burgers en bedrijven vastgelegd om dergelijke berichten wel elektronisch aan het bestuursorgaan te richten. De Belastingdienst en Douane worden echter tot 1 januari 2030 uitgezonderd teneinde de benodigde systeemaanpassingen te kunnen doorvoeren.

Invorderingsrente

In de Miljoenennota wordt opgemerkt dat het percentage van de invorderingsrente zal worden gefixeerd op 4,25% (2025: 4%). Er komt dus geen koppeling aan de ECB-basisherfinancieringsrente vermeerderd met een opslag, zoals in de belastingrenteregeling het geval is. Verder is opgemerkt dat het belastingrentepercentage voor de vennootschapsbelasting niet wordt verlaagd.

Dit aangepaste tijdpad hangt samen met de val van het kabinet en het verkiezingsreces.

Tweede Kamer

  • Dinsdag 16 september 2025: Indiening pakket op Prinsjesdag.
  • Maandag 22 september 2025: Openbare technische briefing minister van Financiën.
  • Donderdag 2 oktober 2025: Inbreng voor het verslag over alle wetsvoorstellen.
  • Maandag 17 november 2025: Wetgevingsoverleg (eerste termijn Kamer) over het pakket.
  • Woensdag 19 november 2025: Wetgevingsoverleg (eerste en tweede termijn regering).
  • Donderdag 20 november 2025: Eerste plenaire behandeling (eerste termijn Kamer).
  • Dinsdag 25 november 2025: Tweede plenaire behandeling (eerste en tweede termijn regering; moties).
  • Donderdag 27 november 2025: Stemmingen over wetsvoorstellen, amendementen en moties.

Eerste Kamer (voorgenomen tijdpad)

  • Vrijdag 28 november 2025: Ontvangst nota n.a.v. verslag.
  • Dinsdag 2 december 2025: Inbreng tweede verslag.
  • Vrijdag 5 december 2025: Ontvangst nota n.a.v. tweede verslag (gereed voor plenaire behandeling).
  • Maandag 8 en dinsdag 9 december 2025: Plenaire behandeling.
  • Dinsdag 16 december 2025: Stemming.

Fiscale Nieuwsbrief

Meld u aan voor onze fiscale nieuwsbrief en ontvang de laatste updates over Prinsjesdag 2025 en het Belastingplan 2026.

Prinsjesdag webcast 2025

Onze experts behandelen in 30 minuten de meest opvallende punten uit het Belastingplan 2026.