Skip to main content

Belastingplan 2025 – uitgebreide samenvatting

Op 17 september 2024 heeft het kabinet het pakket Belastingplan 2025 bij de Tweede Kamer ingediend. Op deze pagina vind u de belangrijkste voorgestelde fiscale maatregelen voor het Nederlandse bedrijfsleven, directeur-grootaandeelhouders en particulieren.

Van het pakket Belastingplan 2025 maken de volgende wetsvoorstellen deel uit:

  • Belastingplan 2025
  • Belastingplan BES 2025
  • Overige fiscale maatregelen 2025
  • Fiscale verzamelwet 2025
  • Aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025
  • Aanpassing Wet minimumbelasting 2024
  • Beëindiging salderingsregeling elektriciteit
  • Verlaging eigen bijdrage huurtoeslag
  • Intensivering kindgebonden budget
  • Niet afbouwen dubbele algemene heffingskorting in referentieminimumloon

De meeste maatregelen treden per 1 januari 2025 in werking. Waar dat anders is, hebben wij dat vermeld. Gedurende de parlementaire behandeling kunnen de wetsvoorstellen nog wijzigen. 

Hieronder een overzicht van opvallende maatregelen en wijzigingen voor het jaar 2025, weergegeven per belastingsoort.

Earningsstrippingmaatregel

Er wordt voorgesteld om de maximale renteaftrek onder de earningsstrippingmaatregel per 2025 te verhogen van 20% tot 25% van de gecorrigeerde winst. Dit aftrekpercentage ligt volgens het kabinet meer in lijn met het Europees gemiddelde.

Daar staat tegenover dat het drempelbedrag aan renteaftrek voor vastgoedlichamen vanaf 2025 buiten toepassing wordt gelaten. De wetgever wil met deze zogenoemde antifragmentatiemaatregel tegengaan dat vennootschappen worden opgeknipt teneinde meerdere keren gebruik te kunnen maken van het drempelbedrag van € 1 miljoen. In het kader van deze nieuwe maatregel kwalificeert een lichaam als een vastgoedlichaam als de activa gedurende minimaal de helft van het jaar voor ten minste 70% bestaan uit aan derden ter beschikking gestelde onroerende zaken.


Samenloop verliesverrekening en kwijtscheldingswinstvrijstelling

Per 1 januari 2022 geldt een verliesverrekeningsbeperking waardoor verliezen van meer dan € 1 miljoen slechts verrekenbaar zijn tot 50% van de resterende belastbare winst. Hierdoor kan zich de situatie voordoen dat ondanks het bestaan van een kwijtscheldingswinstvrijstelling in een jaar vennootschapsbelasting verschuldigd is over een deel van de kwijtscheldingswinst. Dit kan belemmerend werken bij saneringen. Voorgesteld wordt om in situaties met te verrekenen verliezen van meer dan € 1 miljoen de kwijtscheldingswinst toch altijd volledig vrij te stellen.


Liquidatieverliesregeling

Voor de liquidatieverliesregeling worden twee aanpassingen voorgesteld. In de eerste plaats wordt, in lijn met de bedoeling van de regeling, voorgesteld dat bij de berekening van het opgeofferde bedrag voor een deelneming altijd rekening wordt gehouden met een door de belastingplichtige teruggenomen afwaardering van een gekapitaliseerde vordering. Dit geldt voortaan dus ook als geen gebruik is gemaakt van de opwaarderingsreserve. Ook wordt voorgesteld om de toepassing van de tussenhoudsterbepaling in de liquidatieverliesregeling aan te passen. Het betreft een aanpassing om te voorkomen dat, in strijd met de bedoeling van de regeling, een in beginsel niet aftrekbaar verkoopverlies op een middellijk gehouden deelneming kan worden omgezet in een aftrekbaar liquidatieverlies op een onmiddellijk gehouden deelneming.


Zusterfusie

In geval van een vereenvoudigde zusterfusie, waarbij alle aandelen in de fuserende vennootschappen rechtstreeks door dezelfde persoon worden gehouden, vallen onder huidig recht buiten het toepassingsbereik van ter zake van fusies geldende fiscale regelingen. Dit komt doordat in die situaties geen aandelen worden uitgereikt, waar deze fiscale regelingen wel van uitgaan. Met het doel om aan te sluiten bij de civielrechtelijke realiteit wordt voorgesteld om de vereenvoudigde rechtstreekse zusterfusie onder het toepassingsbereik van de ter zake van fusies geldende fiscale regelingen te laten vallen.


Nazorg wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen

Vorig jaar is een wetsvoorstel aangenomen dat per 2025 voorziet in een wijziging van het Nederlandse kwalificatiebeleid voor rechtsvormen. Een belangrijke wijziging als gevolg van deze wetgeving is dat de open CV en buitenlandse open CV-achtige in beginsel fiscaal transparant worden. Door deze transparantie zou er met ingang van 1 januari 2025 geen verbondenheid meer kunnen zijn voor artikel 10a Wet Vpb 1969. Om dit te voorkomen wordt voorgesteld om dergelijke lichamen als verbonden lichaam aan te merken. Ditzelfde geldt voor niet-vergelijkbare buitenlandse lichamen die als transparant worden aangemerkt. Dit alles lijkt overigens ook te gaan gelden voor lichamen die onder huidig recht al als transparant kwalificeren (zoals besloten CV-achtigen). Verder bevat dit onderdeel enkele andere (technische) aanpassingen. Helaas wordt niet teruggekomen op de mogelijke herkwalificatie van een CV-achtige in een fonds voor gemene rekening.


Introductie algemene antimisbruikregel ATAD1

Op verzoek van de Europese Commissie wordt voorgesteld om de algemene antimisbruikregel (GAAR) uit ATAD1 wettelijk te verankeren. Daarmee is geen materiële wijziging beoogd ten opzichte van de huidige toepassing van het leerstuk fraus legis.


Beperking giftenaftrek

Het kabinet is voornemens de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting per 1 januari 2025 af te schaffen. Daarnaast is het kabinet van plan de regeling ‘geven uit de vennootschap’ voor wat betreft de gevolgen voor de dividendbelasting en inkomstenbelasting met ingang van 1 januari 2025 af te schaffen. Per 1 januari 2025 worden daarmee alle giften van vennootschappen die worden gedaan wegens aandeelhoudersmotieven gezien als winstuitdeling aan de aandeelhouder belast met dividendbelasting en inkomstenbelasting (box 2). 


Wet minimumbelasting

Op 31 december 2023 is de Wet minimumbelasting 2024 in werking getreden. Er zijn aanpassingen in deze wet voorgesteld die samenhangen met nieuwe administratieve richtsnoeren van de OESO. Verder worden de onderworpenheidstoetsen in de renteaftrekbeperking van artikel 10a Wet Vpb 1969, de deelnemingsvrijstelling en de objectvrijstelling verduidelijkt ter beantwoording van de vraag of de minimumbelasting een naar de winst geheven belasting is die relevant is voor de toepassing van deze toetsen. 

Voor een uitgebreid artikel over Pijler 2 verwijzen we naar deze alert.

Nieuw groepsbegrip bronbelasting

Met ingang van 1 januari 2025 wordt een nieuw en eigen groepsbegrip in de Wet bronbelasting 2021 voorgesteld. De reden hiervoor is dat er signalen zijn binnengekomen dat het concept van de samenwerkende groep in veel gevallen tot onduidelijkheid leidt bij het vaststellen van een kwalificerend belang. Het voorgestelde nieuwe groepsbegrip wordt aangeduid als ‘kwalificerende eenheid’. Het begrip richt zich op situaties waarin lichamen gezamenlijk handelen met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van bronbelasting bij een van die lichamen te ontgaan. Dit voorkomt met name ook dat structuren waarop de hybride bepaling van toepassing is door de rigide werking van de tegenbewijsregeling binnen het bereik van de bronbelasting vallen, terwijl geen sprake is van misbruik.


Terugdraaien afschaffing inkoopfaciliteit dividendbelasting

Het kabinet stelt voor om de per 2025 voorziene afschaffing van de inkoopfaciliteit voor inkoop van eigen aandelen terug te draaien.


Verplicht karakter inhoudingsvrijstelling

Voorgesteld wordt om toepassing van de inhoudingsvrijstelling voor de dividendbelasting verplicht te stellen als dividend wordt uitgekeerd in deelnemingsverhoudingen of als opbrengstgerechtigde en inhoudingsplichtige deel uitmaken van dezelfde fiscale eenheid vennootschapsbelasting. Hiermee wil de wetgever verzekeren dat ook opbrengstgerechtigden effectief bezwaar kunnen aantekenen wanneer een inhoudingsplichtige de inhoudingsvrijstelling niet toepast.

Aanpassing tarieven box 1

In 2025 wordt een nieuwe tariefschijf in box 1 geïntroduceerd, waarin het inkomen tot € 38.441 naar een lager tarief wordt belast (35,82%). Voor belastingplichtigen die geboren zijn vóór 1 januari 1946 ligt deze grens bij € 40.502. De voorgestelde schijfgrenzen en tarieven zien er als volgt uit:

Schijfgrenzen

2024

2025

Einde eerste schijf (geboren vóór 1 januari 1946)

€ 40.021

€ 40.502

Einde eerste schijf (geboren na 1 januari 1946)

€ 38.089

€ 38.441

Einde tweede schijf

€ 75.519

€ 76.817

Derde schijf

> € 75.519

> €76.817

 

Gecombineerde tarieven IB/PVV

2024

2025

Tarief eerste schijf (ouder dan AOW-leeftijd)

19,07%

17,92%

Tarief eerste schijf (jonger dan AOW-leeftijd)

36,97%

35,82%

Tarief tweede schijf

36,97%

37,48%

Tarief derde schijf

49,50%

49,50%

 

 

Aanpassing heffingskortingen

Ten aanzien van de heffingskortingen wordt onder andere voorgesteld tot een verlaging van de maximale algemene heffingskorting en een koppeling van het afbouwpunt van deze korting aan het wettelijk minimumloon. Aangezien het afbouwpunt van zowel de algemene heffingskorting en de arbeidskorting is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon, wordt het afbouwpunt van deze kortingen pas definitief na vaststelling van het wettelijk minimumloon in november 2024.

Daarnaast is het kabinet voornemens om per 2028 opnieuw een overdraagbare algemene heffingskorting introduceren, maar dan voor een beperkte groep belastingplichtigen die wordt getroffen door een onbedoelde samenloop van fiscaliteit, toeslagen en sociale zekerheid. In afwachting van deze oplossing kiest het kabinet ervoor om de betrokken huishoudens een vaste tegemoetkoming te geven voor de jaren 2025, 2026 en 2027, zoveel mogelijk ambtshalve.

 

Aanpassing zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling

De zelfstandigenaftrek wordt in 2025 verlaagd naar € 2.470 (2024: € 3.750). De MKB-winstvrijstelling komt in 2025 uit op 12,7% (2024: 13,31%). Daarmee wordt de eerder aangekondigde verdere verlaging van deze vrijstelling tot 12,03% in de Voorjaarsnota 2024 teruggedraaid.


Verlaging tarief box 2
Het toptarief van de tweede schijf van box 2 wordt per 2025 verlaagd van 33% naar 31%. Hiermee wil het kabinet het globale evenwicht qua belastingheffing tussen de directeur-grootaandeelhouder en de IB-ondernemer verbeteren. De in het Belastingplan 2024 doorgevoerde tariefverhoging wordt hiermee teruggedraaid.


Aftrekbaarheid kosten en lasten die verband houden met een tot het ondernemersvermogen behorende niet-zelfstandige werkruimte

Het kabinet wil de jurisprudentie en de bestaande praktijk ten aanzien van kosten en lasten die verband houden met een tot het ondernemersvermogen behorende niet-zelfstandige werkruimte wettelijk verankeren. Hiermee wordt verduidelijkt dat kosten en lasten die verband houden met een dergelijke werkruimte en die in een verhuursituatie door een huurder plegen te worden gedragen (zoals uitgaven voor de inrichting en gas, water en licht) niet voor aftrek in aanmerking komen.


Voorkomen dubbeltellingen bij excessief lenen bij samenwerkingsverbanden

Het kabinet heeft maatregelen voorgesteld om dubbeltellingen bij toepassing van de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap te voorkomen. Het gaat daarbij om situaties waarin belastingplichtigen participeren in een samenwerkingsverband en waarbij één of meerdere participanten tevens een aanmerkelijk belang hebben in bijvoorbeeld een besloten vennootschap die een lening heeft verstrekt aan dat samenwerkingsverband. De voorgestelde maatregel regelt dat verplichtingen die voortkomen uit de verbondenheid van de participanten in een samenwerkingsverband worden uitgesloten van het schuldenbegrip. Daarnaast komt er een samentelbepaling voor situaties waarin een schuld voor meer dan de nominale waarde in aanmerking wordt genomen bij verschillende belastingplichtigen die participeren in een samenwerkingsverband. Voorgesteld wordt dat deze wijzigingen terugwerkende kracht hebben tot 1 januari 2023.


Beperking giftenaftrek

Het kabinet is voornemens de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting per 1 januari 2025 af te schaffen. Daarnaast is het kabinet van plan de regeling ‘geven uit de vennootschap’ voor wat betreft de gevolgen voor de dividendbelasting en inkomstenbelasting met ingang van 1 januari 2025 af te schaffen. Per 1 januari 2025 worden daarmee alle giften van vennootschappen die worden gedaan wegens aandeelhoudersmotieven gezien als winstuitdeling aan de aandeelhouder belast met dividendbelasting en inkomstenbelasting (box 2). De giftenaftrek in de inkomstenbelasting blijft ongewijzigd. Het kabinet ziet daarmee af van het eerdere voornemen andere en periodieke giften in de inkomstenbelasting te uniformeren.


Formele aspecten MIA en Vamil

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) krijgt een grotere rol bij toepassing van de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving op milieu-bedrijfsmiddel (Vamil), doordat voortaan bij voor bezwaar vatbare beschikking wordt vastgesteld of aanspraak bestaat op deze faciliteiten. Bij de energie-investeringsaftrek (EIA) is dat al langer het geval.

Terugdraaien versobering 30%-regeling

Op grond van een door de Tweede Kamer aangenomen amendement bij het Belastingplan 2024 is de 30%-bewijsregel voor vergoeding van extraterritoriale kosten per 1 januari 2024 versoberd. De totale looptijd van de regeling bedraagt weliswaar nog steeds zestig maanden, maar het percentage dat als vergoeding voor extraterritoriale kosten kan worden aangewezen daalt van 30% gedurende de eerste twintig maanden naar 20% in de daaropvolgende twintig maanden en 10% in de laatste twintig maanden van de looptijd. De 30%-regeling is sinds 2024 bovendien gemaximeerd door deze af te toppen bij een grondslag van € 233.000.

Door deze aanpassingen staat het Nederlandse vestigingsklimaat onder druk. Het kabinet wil deze versoberingen daarom grotendeels terugdraaien en gaat weer terug naar een vast percentage. In de jaren 2025 en 2026 is dat 30%. Vanaf 2027 kan gedurende de gehele looptijd van de bewijsregel 27% van het loon als onbelaste vergoeding voor extraterritoriale kosten worden aangewezen. Daar staat tegenover dat de salarisnorm vanaf 2027 ook enigszins wordt verhoogd. De nieuwe regeling gaat gelden voor werknemers bij wie de 30%-regeling voor het eerst op of na 1 januari 2024 is toegepast. Voor werknemers die reeds vóór 2024 gebruik maakten van de 30%-regeling geldt overgangsrecht.


Eindheffing bestelauto

De eindheffing voor privégebruik van een bestelauto van de zaak die afwisselend door meerdere werknemers wordt gebruikt bedraagt al sinds de introductie van de regeling in 2006 € 300. Dit bedrag wordt per 1 januari 2025 verhoogd naar € 438 en zal vanaf 2026 jaarlijks worden geïndexeerd.


Uitbreiding delegatiebepaling S&O-afdrachtvermindering

De percentages van de S&O-afdrachtvermindering kunnen bij ministeriële regeling per 1 januari van enig jaar gewijzigd worden om budgetoverschrijdingen zoveel mogelijk te voorkomen. Om de Minister van Economische Zaken meer flexibiliteit te geven, wordt deze delegatiebevoegdheid per 1 januari 2025 ook van toepassing op de gehanteerde schijfgrenzen.


Reparatie heffingslek zeevarenden

In de Wet LB 1964 worden ook diverse technische aanpassingen voorgesteld. Zo wordt een heffingslek gerepareerd waardoor zich bij zeevarenden in het internationaal verkeer niet langer de situatie kan voordoen dat Nederland niet kan heffen ondanks het bestaan van een heffingsrecht onder het betreffende belastingverdrag.


Technische wijzigingen

In de gerichte vrijstelling voor OV-abonnementen worden enkele aanpassingen aangebracht om de bedoeling van de wetgever beter tot uitdrukking te brengen. Ook worden diverse neer technische aanpassingen aangebracht om belastingafstel te voorkomen bij niet-reguliere afwikkeling van een pensioen in eigen beheer, een loonstamrecht of een oudedagsverplichting.

Tariefstructuur vennootschapsbelasting

De tariefstructuur van de vennootschapsbelasting wijzigt niet in 2025. Het tarief bedraagt 19% tot een belastbaar bedrag van € 200.000 en 25,8% over het meerdere. Zie de onderstaande tabel.

Jaar

2024

2025

Eerste schijf

19,0% (belastbaar bedrag tot  € 200.000)

19,0% (belastbaar bedrag tot  € 200.000)


Tweede schijf

25,8% (belastbaar bedrag > € 200.000)

25,8% (belastbaar bedrag > € 200.000)


Tariefstructuur box 1

In 2024 bedraagt het basistarief in box 1 36,97% en het toptarief 49,50%. Per 1 januari 2025 wordt aan de onderkant van de tariefstructuur een nieuwe schijf toegevoegd, waarin het box 1 inkomen tot € 38.441 tegen een tarief van 35,82% wordt belast. Het tarief in de tweede schijf (box 1-inkomen tot € 76.817) bedraagt 37,48%. Het toptarief blijft met 49,50% ongewijzigd (inkomen > € 76.817).

Voor AOW-gerechtigden bedraagt het gecombineerde tarief in de nieuwe eerste schijf 17,92%. In de tweede en derde schijf is het tarief gelijk aan dat voor de andere belastingplichtigen. Hieronder hebben wij de wijzigingen in tabelvorm samengevat.
 

Schijfgrenzen

 

2024

2025

Grens eerste schijf (geboren vanaf 1946)

€ 38.098

€ 38.441

Grens eerste schijf (geboren vóór 1946)

€ 40.021

€ 40.502

Grens tweede schijf

€ 75.519

€ 76.817

Derde schijf

> € 75.519

> € 76.817


Algemene tarieftabel

Gecombineerd tarief

2024

2025

Tarief eerste schijf

36,97%

35,82%

Tarief tweede schijf

36,97%

37,48%

Tarief derde schijf

49,50%

49,50%

 

Tarieftabel AOW-gerechtigden

Gecombineerd tarief

2024

2025

Tarief eerste schijf

19,07%

17,92%

Tarief tweede schijf

36,97%

37,48%

Tarief derde schijf

49,50%

49,50%



Tariefstructuur box 2
Sinds 1 januari 2024 geldt een tweeschijvenstelsel in box 2 met een basistarief van 24,5% tot een inkomen van € 67.000 en een toptarief van 33% over het meerdere. In 2025 wordt dit toptarief verlaagd naar 31%. De wetgever wil hiermee het globaal evenwicht qua belastingheffing tussen ondernemers, werknemers en dga’s verbeteren.


Nieuwe berekeningswijze en tariefsverhoging box 3
In box 3 wordt het vermogen in drie categorieën onderverdeeld: contant geld en banktegoeden, overige bezittingen en schulden. In de onderstaande tabel zijn de forfaitaire rendementspercentages per vermogenscategorie opgenomen. De rendementen voor banktegoeden en schulden worden echter gebaseerd op actuele gemiddelden en kunnen daarom pas na afloop van een jaar definitief worden vastgesteld.
 

Rendementspercentages voor de nieuwe berekening voor de drie categorieën

 

Banktegoeden (I)

Overige bezittingen (II)

Schulden

2023

0,92%

6,17%

2,46%

2024

1,03%

6,04%

2,47%


Het totale rendement wordt gedeeld door de totale rendementsgrondslag, waaruit het effectieve rendementspercentage voortvloeit. Dit wordt vermenigvuldigd met de (toegerekende) grondslag sparen en beleggen om tot het belastbare voordeel uit sparen en beleggen te komen. Het box 3-tarief blijft in 2025 36%. Het heffingsvrije vermogen komt uit op € 57.684 (2024: € 57.000).

Overigens heeft de Hoge Raad in juni 2024 geoordeeld dat de Overbruggingswet box 3 in strijd is met het recht op ongestoord genot van eigendom en het discriminatieverbod. De heffing moet worden beperkt tot het werkelijk gerealiseerde rendement in een jaar. In reactie hierop heeft de staatssecretaris aangegeven met een wettelijke tegenbewijsregeling te komen.   

Zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling
De zelfstandigenaftrek wordt stapsgewijs afgebouwd. In 2024 bedraagt deze € 3.750, maar in 2025 vindt een verlaging plaats naar € 2.470. In 2027 zal de zelfstandigenaftrek nog maar € 900 bedragen. Doel van deze verlaging is het verkleinen van het verschil in fiscale behandeling tussen werknemers en zelfstandigen. Ook de MKB-winstvrijstelling wordt in 2025 verlaagd, van 13,31% naar 12,7%. De aangekondigde verdere verlaging tot 12,03% gaat echter niet door.
 

Algemene heffingskorting
In 2025 wordt het maximum van de algemene heffingskorting verlaagd tot € 3.068 (2024: € 3.362). Het afbouwpunt is vanaf 2025 gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Bovendien telt dan het hele verzamelinkomen van de belastingplichtige mee en niet langer alleen het box 1-inkomen. Op basis van de huidige cijfers betekent dit dat de algemene heffingskorting vanaf € 28.406 met 6,337% wordt afgebouwd totdat deze bij een verzamelinkomen van € 76.817 op nihil uitkomt.
 

Arbeidskorting
Het maximale bedrag van de arbeidskorting bedraagt in 2025 € 5.599. Deze heffingskorting wordt vanaf een arbeidsinkomen van € 43.071 afgebouwd met 6,51%, totdat deze bij een arbeidsinkomen van € 129.077 op nihil uitkomt. Hieronder hebben wij de wijzigingen in de algemene heffingskorting en de arbeidskorting in tabelvorm opgenomen:

Algemene heffingskortingen

2024

2025

Maximum algemene heffingskorting (onder AOW-leeftijd)

€ 3.362

€ 3.068

Maximum algemene heffingskorting (boven AOW-leeftijd)

€ 1.735

€ 1.536

Afbouwpunt algemene heffingskorting

€ 24.812

€ 28.406

Afbouwpercentage algemene heffingskorting (onder AOW-leeftijd)

6,630%

6,337%

Afbouwpercentage algehele heffingskorting (boven AOW-leeftijd)

3,420%

3,170%

Arbeidskorting

2024

2025

Maximum arbeidskorting

€ 5.532

€ 5.599

Afbouwpunt

€ 39.957

€ 43.071

Afbouwpercentage arbeidskorting

6,51%

6,51%


Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)

In 2025 wordt de IACK verhoogd tot € 2.986 en het vereiste minimale arbeidsinkomen tot € 6.145. Het opbouwpercentage blijft ongewijzigd (11,45%). Het maximum van de IACK wordt in 2025 bereikt bij een arbeidsinkomen van € 32.223.
 

Jaar

2024

2025

Maximale IACK

€ 2.950

€ 2.986

Opbouwpercentage

11,45%

11,45%

Opbouwpunt

€ 6.073

€ 6.145

 

Ouderenkorting en alleenstaande
De maximale ouderenkorting bedraagt in 2025 € 2.035. Deze wordt vanaf een verzamelinkomen van € 45.308 met 15% afgebouwd. De alleenstaande ouderenkorting is daarentegen een vast bedrag en komt in 2025 uit op € 531.

Jaar

2024

2025

Maximale ouderenkorting

€ 2.010

€ 2.035

Afbouwpercentage

15%

15%

Afbouwpunt

€ 44.770

€ 45.308

Alleenstaande ouderenkorting

€ 524

€ 531


Jonggehandicaptenkorting
De jonggehandicaptenkorting wordt in 2025 verhoogd van € 898 tot € 909.

Aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten

Naast de maatregelen uit de Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024, waarvan een deel reeds in werking is getreden op 1 januari 2024 en groot deel in werking zal treden per 1 januari 2025, is in het pakket Belastingplan 2025 de Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025 opgenomen. Deze wet bevat de volgende maatregelen:

1.      Toegang tot de BOR en de DSR ab wordt beperkt tot gewone aandelen met een minimaal belang van 5% van het geplaatste kapitaal

Deze maatregel treedt per 1 januari 2026 in werking en vloeit voort uit de wens om de toegang tot de bedrijfsopvolgingsregeling in de schenk- en erfbelasting (BOR) en de doorschuifregeling in de inkomstenbelasting (DSR ab) uitsluitend open te zetten voor reële bedrijfsopvolgingen zonder dat de continuïteit van de onderneming in het gedrang komt. Aansluiting wordt gezocht bij aandelenpakketten die een wezenlijk economisch belang vertegenwoordigen.

Daarnaast staat de BOR en de DSR ab met ingang van 1 januari 2026 niet langer open voor soortaandelen, winstbewijzen, opties, belangen in coöperaties en tracking stocks. Ook een aanmerkelijk belang op grond van de meesleepregeling of een fictief aanmerkelijk belang zullen dan niet langer worden aangemerkt als een kwalificerend belang voor toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten.

Onder de huidige wet komen preferente aandelen in aanmerking voor de BOR en de DSR ab, mits zij zijn uitgegeven in het kader van een gefaseerde bedrijfsopvolging. Wat onder het begrip ‘preferente aandelen’ wordt verstaan, is op dit moment echter niet duidelijk afgebakend. Vandaar dat wordt voorgesteld om preferente aandelen in de wet te definiëren als ‘aandelen met voorrang ten aanzien van de winstverdeling of liquidatieopbrengsten’. Indien aandelen slechts voor een deel van het gestorte kapitaal voorrang kennen, is enkel sprake van preferente aandelen als de voorrang wezenlijk is ten opzichte van het deel van het gestorte kapitaal van die aandelen dat geen voorrang kent.

Uit de internetconsultatie bleek dat deze definitie tot onduidelijkheid en onzekerheid leidt in situaties van hybride aandelen (aandelen die zowel kenmerken hebben van preferente aandelen als van gewone aandelen). Het kabinet wil bij nota van wijziging met een maatregel komen op grond waarvan hybride aandelen vanaf 2026 voor de toepassing van de BOR en de DSR ab fictief worden gesplitst in een preferent aandeel en een niet-preferent aandeel. Op deze wijze wordt alleen de waarde die toerekenbaar is aan het preferente deel, aangemerkt als preferent aandeel. Het overige deel kan, mits aan de geldende voorwaarden wordt voldaan, in aanmerking komen voor toepassing van de BOR en de DSR.

2.      Versoepeling van de bezits- en de voortzettingseis in de BOR

De versoepelingen houden in dat ondernemers gedurende de bezits- en de voortzettingstermijn eenvoudiger kunnen herstructureren zonder dat de herstructurering gevolgen heeft voor de BOR. Hierbij wordt wel de voorwaarde gesteld dat de gerechtigdheid c.q. het belang van de aandeelhouder tot de onderneming materieel niet wijzigt.

Daarnaast wordt de voortzettingstermijn met ingang van 1 januari 2025 verkort van vijf naar drie jaar, waardoor de opvolger minder lang gebonden is aan de eisen die gepaard gaan met de voortzetting.

3.      Aanpak onbedoeld gebruik van de BOR op (zeer) hoge leeftijd

Om dit onbedoeld gebruik van de BOR tegen te gaan, stelt het kabinet voor om de bezitstermijn met ingang van 1 januari 2026 te verlengen voor erflaters en schenkers indien zij later dan twee jaar na de AOW-gerechtigde leeftijd een onderneming zijn aangevangen. Deze verlenging neemt stapsgewijs toe (6 maanden per jaar) naarmate de leeftijd stijgt, zonder maximum.

4.      Aanpak specifieke constructie bedrijfsopvolgingscarrousel

Een antimisbruikmaatregel wordt voorgesteld voor alle situaties waarin iemand een onderneming verkoopt en later weer met toepassing van de BOR erft of geschonken krijgt. Met deze maatregel wordt toepassing van de BOR uitgesloten voor zover de onderneming op enig eerder moment in bezit is geweest van de verkrijger tot maximaal het bedrag van de eerdere verkoopsom dat betrekking had op het ondernemingsvermogen. De maatregel gaat in per 1 januari 2026.

5.      Wijziging van de inwerkingtredingsdatum van de verruiming van de verwateringsregeling en de toegang voor kleine familiebelangen

Om te voorkomen dat sprake kan zijn van ongeoorloofde staatssteun zullen deze maatregelen, die onderdeel zijn van de Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024, niet per 1 januari 2025 in werking treden, maar pas op een nader bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

6.      Overige maatregelen bestaande uit het salderen van de schuld bij ter beschikking gestelde onroerende zaken en technische verbeteringen.

Voorgesteld wordt om bij ter beschikking gestelde onroerende zaken de BOR-vrijstelling te berekenen op basis van het saldo van de waarde van het pand en de bijbehorende schulden en enkele wetstechnische verbeteringen door te voeren. Daarnaast wordt voorgesteld de berekening van het kwalificerende ondernemingsvermogen bij bedrijfsmiddelen die zowel privé als zakelijk worden gebruikt te corrigeren door vreemd vermogen naar rato mee te nemen, om ongewenste negatieve uitkomsten te voorkomen.

Tarief overdrachtsbelasting

Het tarief van de overdrachtsbelasting op woningen wordt per 1 januari 2026 verlaagd van 10,4% naar 8%. Het gaat hierbij om woningen die niet voor langdurige zelfbewoning bestemd zijn, maar bijvoorbeeld als beleggingsobject of vakantiewoning dienen. Het kabinet wil zo investeringen in huurwoningen stimuleren. Op de verkrijging van woningen die langdurig voor zelfbewoning zijn bestemd blijft het 2%-tarief van toepassing. Ook de zogenoemde startersvrijstelling blijft bestaan.


Startersvrijstelling en verlaagd tarief bij verkrijging economisch eigendom

De regering stelt voor de startersvrijstelling en het verlaagde tarief in de overdrachtsbelasting voor de verkrijging van woningen uit te breiden met de verkrijging van economische eigendom, mits aan alle overige voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling of het verlaagde tarief wordt voldaan, waaronder de zelfbewoningsplicht. De wetgever wil zo voorkomen dat meer overdrachtsbelasting is verschuldigd in gevallen waarin de juridische eigendomsverkrijging wordt voorafgegaan door een verkrijging van de economische eigendom. Zogenoemde sleutelovereenkomsten worden onder voorwaarden zelfs helemaal uitgezonderd van economische eigendomsverkrijging.


Kavelruilvrijstelling

De kavelruilvrijstelling in de overdrachtsbelasting wordt aangescherpt. De vrijstelling kan met ingang van 2025 niet langer worden toegepast op de verkrijging van woningen of rechten waaraan deze zijn onderworpen. Andere opstallen komen alleen nog in aanmerking voor de vrijstelling als zij voor ten minste 90% bedrijfsmatig ten behoeve van de landbouw geëxploiteerd worden (de landbouweis). Bovendien geldt een voortzettingseis gedurende tien jaar. Hierbij gelden wel enkele uitzonderingen, bijvoorbeeld voor onbebouwde grond. Het kabinet wil met deze aanpassingen voorkomen dat de kavelruilvrijstelling enkel wordt gebruikt voor het behalen van fiscale voordelen.

Afschaffing verlaagd btw-tarief op kunst, cultuur, sport en hotelovernachtingen

Het kabinet stelt voor om per 1 januari 2026 het verlaagde btw-tarief van 9% op kunst, cultuur, sport en hotelovernachtingen af te schaffen en te vervangen door het algemene btw-tarief van 21%. Het doel van deze wijziging is om extra belastinginkomsten te genereren en vereenvoudiging van het belastingstelsel door te voeren.

  • Het verlaagde btw-tarief zal niet langer gelden voor de verhuur van hotelkamers, gemeubileerde vakantiewoningen of stacaravans. Ook het kortdurend verstrekken van logies aan bijvoorbeeld asielzoekers, dak- en thuislozen, werknemers en studenten zal onder het algemene btw-tarief vallen. Het geven van gelegenheid tot kamperen blijft wel belast tegen het verlaagde tarief.
  • Het verlaagde tarief zal ook niet langer van toepassing zijn op de meeste "culturele goederen en diensten” zoals de levering van kunst, de levering en verhuur van (digitale) boeken, schoolboeken, dagbladen, weekbladen, tijdschriften en de toegang tot musea, muziek-, toneel- en dansevenementen. Het verlenen van toegang tot attractieparken, speel- en siertuinen, dagrecreatie, circussen, dierentuinen en bioscopen blijft daarentegen wel belast tegen het verlaagde tarief.
  • Ook de toegang tot sportwedstrijden en het gelegenheid bieden tot sportbeoefening en baden zal niet langer onder het verlaagde tarief vallen.

In het wetsvoorstel is een overgangsbepaling opgenomen die moet voorkomen dat door middel van vooruitbetalingen tot ver na 1 januari 2026 het verlaagde tarief wordt gehanteerd. De verwachting is dat het afschaffen van het verlaagde btw-tarief voor deze bepaalde diensten en goederen zal leiden tot een (tijdelijke) toename van vooroverleg en juridische geschillen met de inspecteur.


Btw-herziening op onroerende investeringsdiensten

De Wet op de omzetbelasting 1968 voorziet in herziening van de in aftrek gebrachte btw als het gebruik van onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen wijzigt. Hetzelfde geldt voor roerende zaken waarop kan worden afgeschreven. Diensten vallen echter buiten de regeling. De btw-richtlijn biedt de lidstaten echter wel de mogelijkheid om vooraftrek te herzien op diensten die de kenmerken hebben van investeringsgoederen (hierna: “investeringsdiensten”). Dit zijn – kort gezegd –diensten met een duurzaam karakter. In het Belastingplan 2025 wordt voorgesteld om de herzieningsregeling per 1 januari 2026 uit te breiden tot investeringsdiensten aan onroerende zaken, waarbij een drempelbedrag van EUR 30.000 wordt gehanteerd om een balans te vinden tussen het beoogde effect van de maatregel en de uitvoeringslasten.

De wetgever wil hiermee belastingbesparende structuren met kortdurende verhuur tegengaan. Als definitie van investeringsdienst zal gaan gelden een ‘dienst aan een of meer onroerende zaken die deze meerjarig dient, inclusief materialen, installaties, machines en werktuigen die, na installatie of montage, als onroerend kwalificeren, en waarbij de vergoeding voor deze dienst ten minste een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag omvat’. Het voorstel is ten opzichte van eerdere versies nader in lijn gebracht met de Europese btw-regels door deze herziening enkel toe te passen op investeringsdiensten. Dit zorgt voor minder administratieve lasten. De btw op schoonmaakdiensten zal bijvoorbeeld niet meer geraakt worden door dit voorstel. De vraag blijft of de herzieningstermijn van 5 jaar in plaats van 10 jaar wel in lijn is met recent door het Europese Hof van Justitie gewezen jurisprudentie.

De inwerkingtreding van de maatregel wordt voorzien voor 1 januari 2026. Op deze manier hebben ondernemers met lopende projecten de tijd om deze af te ronden of anders de benodigde administratieve aanpassingen door te voeren.


Verhoging kansspelbelasting

Het tarief van de kansspelbelasting gaat per 1 januari 2025 omhoog van 30,5% naar 34,2%. Per 1 januari 2026 volgt een tweede verhoging van 34,2% naar 37,8%. Het kabinet verwacht hiermee een extra belastingopbrengst van zo’n 200 miljoen euro te realiseren.

Wijzigingen energiebelastingtarieven op aardgas
Het kabinet stelt voor de energiebelasting op aardgas tot een verbruik van 170.000 m3 te verlagen met 2,8 cent per m3 in 2025, oplopend naar 4,8 cent per m3 in 2030.
 

Verhoging belastingvermindering energiebelasting
De belastingvermindering zou in 2024 € 521,78 (excl. btw) bedragen. In het Belastingplan 2025 wordt echter geregeld dat de belastingvermindering met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2024 € 521,81 (excl. btw) bedraagt.
 

Vrijstelling elektriciteitsopwekking
In het Belastingplan 2024 was al aangekondigd dat de vrijstelling van energiebelasting op aardgas, dat wordt gebruikt in installaties voor elektriciteitsopwekking met een minimaal elektrisch rendement van 30%, minder ruim zal zijn. Voorheen werd hierbij onderscheid gemaakt tussen installaties met een thermisch opgesteld vermogen groter of kleiner dan 20 Megawatt. Deze definitie is nu aangepast naar een elektrisch opgesteld vermogen in plaats van een thermisch opgesteld vermogen.
 

Waterstoftarief energiebelasting
Het kabinet heeft aangekondigd dat vanaf 1 januari 2026 een lager energiebelastingtarief zal gelden voor het gebruik van waterstof als energiebron. Momenteel wordt waterstof even zwaar belast als aardgas, waardoor er geen fiscale prikkel is om over te schakelen naar waterstof. Het kabinet wil dit veranderen door een apart en lager tarief in te voeren, zodat de belasting geen remmende werking heeft op het gebruik van waterstof. Het voorstel is om waterstof vanaf 2026 te belasten tegen hetzelfde tarief als dat voor zakelijke elektriciteitsverbruik vanaf 10.000.000 kWh geldt (in 2024: € 0,00188). Dit tarief zal overigens gelden voor zowel duurzaam als fossiel opgewekte waterstof.

Het kabinet zal de effecten van het verlaagde tarief evalueren in 2027 en opnieuw in 2030. Als de evaluatie negatief is, vervalt het aparte tarief per 1 januari 2031. Als de evaluatie positief is, kan het kabinet besluiten het lagere tarief te handhaven.
 

Vrijstelling productie waterstof via elektrolyse
De productie van waterstof via elektrolyse blijft vrijgesteld van energiebelasting, en deze vrijstelling wordt verduidelijkt en uitgebreid. Dit omvat elektriciteit die wordt gebruikt voor demineralisatie van water en de purificatie en compressie van waterstof.
 

Afschaffing salderingsregeling per 1 januari 2027
De salderingsregeling voor elektriciteit per 1 januari 2027 wordt beëindigd. Vanaf 2027 ontvangen huishoudens en bedrijven een redelijke vergoeding voor teruggeleverde energie, in plaats van de huidige regeling waarbij deze elektriciteit wordt verrekend met de afgenomen elektriciteit. De vergoeding mag niet negatief zijn en moet redelijk en concurrerend zijn.
 

CO2-heffing industrie AVI-correctiefactor
In 2021 werd de CO2-heffing voor de industrie in Nederland ingevoerd met als doel CO2-uitstoot te verminderen en duurzame bedrijvigheid te stimuleren. Afvalverbrandingsinstallaties (AVI's) vallen onder deze heffing maar vooralsnog niet onder het EU ETS-systeem, hoewel ze wel voldoen aan de monitoring-, rapportage- en verificatieverplichtingen. Vanaf 2028 vallen AVI’s wel onder het EU-ETS systeem.

Om AVI's te stimuleren hun emissies verder te reduceren, stelt het kabinet voor om de beschikbare dispensatierechten voor 2030 te verminderen met 1 Mton. De AVI-correctiefactor wordt geïntroduceerd, berekend door de Nederlandse Emissieautoriteit, en is voorgesteld op 0,4 in 2030. Dit moet leiden tot resterende dispensatierechten van 0,6 Mton. De correctiefactor wordt lineair ingevoerd vanaf 2026 en zal worden geactualiseerd na herziening van de EU ETS benchmarks.
 

CO2-heffing Glastuinbouw
De definitie van energiebedrijven voor glastuinbouw wordt aangescherpt: een bedrijf valt onder de CO2-heffing als ten minste 75% van de met aardgas opgewekte warmte direct of indirect aan glastuinbouwbedrijven wordt geleverd.

De tarieven voor de CO2-heffing zijn herzien en verlaagd voor de periode 2025-2028, met een uiteindelijk tarief van €17,70 per ton CO2 in 2030. De Belastingdienst neemt de uitvoering van de CO2-heffing over, en de eerste aangifte over de jaren 2025 en 2026 vindt plaats vanaf 2027.
 

Afschaffing vrijstelling duaal en non-energetisch gebruik Kolenbelasting
Het kabinet stelt voor om vanaf 1 januari 2027 de vrijstelling van kolenbelasting voor het duale of non-energetische verbruik van kolen af te schaffen.


Tariefkorting motorrijtuigenbelasting emissievrije personenauto’s

Op dit moment betalen bezitters van een elektrische personenauto geen motorrijtuigenbelasting. Per 1 januari 2025 wordt dat een kwarttarief. Met ingang van 1 januari 2026 zou deze tariefkorting eindigen, waardoor bezitters van elektrische personenauto’s vanwege het hogere gewicht van deze auto’s aanzienlijk meer motorrijtuigenbelasting verschuldigd zouden zijn dan voor een vergelijkbare benzineauto. Het kabinet wil daarom in de jaren 2026 tot en met 2029 een nieuwe tariefkorting van 25% introduceren voor emissievrije personenauto’s. Die tariefkorting is overigens lager dan in de Voorjaarsnota 2024 was aangekondigd. In het voorjaar van 2025 wordt bekeken of de korting voor elektrische personenauto’s voldoende hoog is.


Wijzigingen BPM

De afzonderlijke tarieftabel voor plug-in hybride voertuigen in de belasting van personenauto’s en motorrijtuigen (BPM) komt per 1 januari 2025 te vervallen. Dit houdt verband met de introductie van een nieuwe meetmethode voor CO2-uitstoot, waardoor de verschuldigde BPM voor PHEV’s volgens de afzonderlijke tabel aanzienlijk hoger zou uitkomen.

In 2025 vervalt ook de vrijstelling van de bpm voor bestelauto’s. In verband hiermee komt er een forfaitaire regeling voor e bestelauto’s waarvan geen CO2-uitstootgegevens beschikbaar zijn.


Brandstofaccijns

De tijdelijke accijnsverlaging op brandstoffen wordt verlengd tot en met het jaar 2025, maar vervalt daarna ineens. De accijnstarieven voor ongelode benzine, diesel en LPGH worden in 2025 ook niet geïndexeerd en blijven daarmee op het niveau zoals dat sinds 1 juli 2023 geldt.

Verlenging boetetermijn deelnemers

De termijn waarbinnen een verzuimboete of vergrijpboete kan worden opgelegd aan een ander dan de belastingplichtige, bijvoorbeeld aan een medepleger of een medeplichtige, is doorgaans gekoppeld aan de termijn waarbinnen nog een belastingaanslag aan die belastingplichtige kan worden opgelegd. Dat is echter niet zo in gevallen waarin een verlengde termijn voor navordering of naheffing geldt. Daardoor kan zich nu de situatie voordoen dat nog wel een navorderings- of naheffingsaanslag met boete kan worden opgelegd aan de belastingplichtige zelf, maar beboeting van een andere ‘deelnemer’ aan het geconstateerde beboetbare feit niet meer mogelijk is. De wetgever stelt in deze gevallen een termijnverlenging tot twaalf jaar voor.


Belastingrente

Sinds 1 oktober 2020 bevat de belastingrenteregeling een delegatiebepaling die voorziet in vaststelling van de rentepercentages bij algemene maatregel van bestuur. Dit om flexibeler te kunnen inspelen op gewijzigde omstandigheden. De delegatiebepaling bood tot nu toe echter niet de mogelijkheid om verschillende rentepercentages te hanteren voor in rekening te brengen en te vergoeden belastingrente. Mede naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad heeft de wetgever besloten om dit per 2025 alsnog mogelijk te maken.

Naar verwachting zal het percentage van de belastingrente voor de vennootschapsbelasting, de minimumbelasting en de bronbelastingen per 1 januari 2025 op 9% uitkomen en voor de overige belastingen op 6,5%.


Invorderingsrente

De berekening van invorderingsrente bij verrekening van verliezen wordt per 1 januari 2027 weer in lijn gebracht met de bedoeling van de wetgever. Dit houdt in dat bij achterwaartse verrekening van een verlies met een belastingaanslag waarvan de betalingstermijn verstreken is invorderingsrente in rekening wordt gebracht. Invorderingsrente wordt echter niet in rekening gebracht als verrekening plaatsvindt met een belastingaanslag die op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak betrekking heeft, derhalve in situaties waarin een aanslag te hoog is vastgesteld.

Prinsjesdag webcast 2024

Onze experts behandelen in 30 minuten de meest opvallende punten uit het Belastingplan 2025.