Vennootschapsbelasting
Tijdelijk overgangsrecht fonds voor gemene rekening
Per 1 januari 2025 is de definitie van het fonds voor gemene rekening (fgr) aangepast. Dit leidde ertoe dat bepaalde beleggingsfondsen, met name personenvennootschappen, die voorheen fiscaal transparant waren, per 1 januari 2025 in principe zelfstandig belastingplichtig zijn geworden als zij voldoen aan de (nieuwe) fgr-voorwaarden. De zelfstandige belastingplicht geldt niet voor fondsen waarvan de participaties in beginsel enkel aan het fonds zelf vervreemd kunnen worden (inkoopfonds). Er geldt al een overgangsmaatregel waaronder fondsen tot 1 januari 2026 de tijd hebben gekregen om onder voorwaarden de aanpassing tot inkoopfonds te bewerkstelligen.
Vanwege desondanks gesignaleerde knelpunten wordt nu ook tijdelijk overgangsrecht voorgesteld, in afwachting van een mogelijk nieuwe definitie van het fgr. Onder het voorgestelde overgangsrecht kunnen lichamen, die per 1 januari 2025 in Nederland belastingplichtig zouden worden en die op 31 december 2024 als transparant kwalificeerden, onder voorwaarden ervoor kiezen om fiscaal transparant te blijven en dus tijdelijk niet als fgr te worden aangemerkt. Hiermee wordt voor deze specifieke situatie kortstondige zelfstandige belastingplicht voorkomen. De mogelijke wijziging van de fgr-definitie zal op zijn vroegst ingaan per 1 januari 2027. Het overgangsrecht geldt tot het moment dat deze nieuwe definitie ingaat, maar uiterlijk tot 1 januari 2028.
Aanpassing minimumkapitaalregel
De minimumkapitaalregel is een specifieke renteaftrekbeperking in de Wet Vpb voor banken en verzekeraars om, in lijn met de generieke renteaftrekbeperking van artikel 15b Wet Vpb, tot een meer gelijke behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen te komen.
Per 1 januari 2024 kent deze maatregel een uitzondering voor rentelasten op schulden aan groepslichamen, die vaak voorkomen bij banken en verzekeraars. Onder voorwaarden vallen deze rentelasten buiten het toepassingsbereik van de minimumkapitaalregel waardoor ze niet in aftrek beperkt worden. Deze uitzondering voor intern liquiditeitsbeheer blijkt onbedoeld ook van toepassing te zijn op geldleningen die direct verband houden met geldleningen die zijn verkregen van natuurlijke personen (waaronder deposito’s). Voorgesteld wordt om voor boekjaren die starten vanaf 1 januari 2026 dergelijke situaties buiten de uitzondering voor intern liquiditeitsbeheer te laten vallen.
Aangekondigde aanpassing afdekken valutaresultaat
Na een arrest van de Hoge Raad eerder dit jaar over de liquidatieverliesregeling, is het risico ontstaan dat verliezen dubbel in aanmerking kunnen worden genomen. Om dit budgettaire gat te dichten wordt beoogd om de fiscale behandeling van de winst op afdekkingsinstrumenten op valutarisico’s per 1 januari 2027 aan te passen. Op dit moment zijn kosten van het afdekkingsinstrument nog volledig aftrekbaar terwijl de verwachte winst is vrijgesteld dan wel het verwachte verlies niet aftrekbaar is. De wetgever heeft aangegeven het van belang te vinden enkel een aftrek mogelijk te maken als daar een heffing tegenover staat. De exacte vormgeving van de aanpassing is nog onduidelijk. De aangekondigde wijzigingen zullen nog ter internetconsultatie worden aangeboden.
Invoering samentelbepaling maximale investeringsbedrag energie-investeringsaftrek
Ten aanzien van de energie-investeringsaftrek (EIA) stelt het kabinet voor om een wettelijke samentelbepaling in te voeren. De situatie kan zich namelijk voordoen dat belastingplichtigen energie-investeringen verrichten in zowel de eigen onderneming als in een onderneming die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband. Zonder samentelbepaling kan dit ertoe leiden dat meer dan € 151 miljoen (bedrag 2025) aan energie-investeringen in aanmerking wordt genomen voor toepassing van de EIA. Derhalve wordt per 1 januari 2026 een samentelbepaling ingevoerd om dit onbedoelde gevolg te voorkomen. Dit houdt in dat per belastingplichtige per jaar, ongeacht of het een energie-investering betreft in de eigen onderneming dan wel in een onderneming die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband, een maximaal bedrag van € 151 miljoen aan energie-investeringen in aanmerking kan nemen voor de EIA.
Tweede wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024
In de Tweede Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024 wordt een aantal wijzigingen voorgesteld om de Wet minimumbelasting 2024 (“WMB 2024”) in lijn te brengen met de laatste stand van de Administrative Guidances (“AG”) zoals uitgevaardigd door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (“OESO”). Een groot deel van de voorgestelde wijzigingen ziet op de AG’s die tot, meest recentelijk, afgelopen januari gepubliceerd zijn. Uit het wetsvoorstel lijkt te volgen dat dit de resterende onderdelen zijn die invoering bij wet vereisen. Onderdelen die niet expliciet in wetgeving gegoten worden lijken in de visie van de wetgever reeds door te werken in de WMB 2024, gegeven het feit dat deze interpretatief van aard zijn en dat de Richtlijn 2022/2523 in een dynamische doorwerking van zulke interpretatieve richtsnoeren voorziet. Het wetsvoorstel bevat ook technische verbeteringen, zoals verduidelijkingen van wettekst en correcties van artikelverwijzingen.
Er wordt voor gekozen om de AG’s welke gunstig zijn voor belastingplichtigen zo veel mogelijk terugwerkende kracht te verlenen, en om andere AG’s door te voeren voor verslagjaren welke aanvangen op of na 31 december 2025. Overigens kan men zich afvragen of dit doel wel behaald wordt bij bepaalde retroactieve wijzigingen. Ook roept deze keuze de vraag op hoe ermee omgegaan moet worden indien de wet ten aanzien van een bepaald onderdeel van het ene op het andere jaar wijzigt, bij een wijziging welke dus niet volledig terugwerkende kracht heeft. Zo blijft bijvoorbeeld onduidelijk hoe omgegaan dient te worden met een bepaling in de periode voorafgaande aan de ingangsdatum van een wetswijziging.
Bepaalde meer technische AG’s worden niet in de wet geregeld. In plaats daarvan wordt een delegatiegrondslag ingevoerd. Tot slot verdient het nog opmerking dat de implicaties van de G7 statement ten aanzien van de Verenigde Staten niet geadresseerd worden in de stukken; wij verwijzen naar onze alert voor een nadere toelichting.
Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling minimumbelasting
Het wetsvoorstel Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling minimumbelasting beoogt de Nederlandse Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de WMB 2024 aan te passen ter implementatie van Richtlijn (EU) 2025/872 (ook wel 'DAC9'). Deze richtlijn regelt de automatische uitwisseling van bijheffing-informatieaangiften tussen lidstaten inzake de minimumbelasting (waarvan ook de WMB 2024 een uitvloeisel is).
Het wetsvoorstel faciliteert dat groepen centraal een bijheffing-informatieaangifte kunnen indienen in slechts één EU-lidstaat, en niet in elke lidstaat. De lidstaat van indiening verspreidt vervolgens de relevante delen aan de andere lidstaten voor zover dit vereist is onder de DAC9. Zo worden bepaalde delen van de bijheffing-informatieaangifte niet gedeeld met lidstaten welke geen heffingsrecht hebben ten aanzien van de winsten van een bepaalde jurisdictie. Het onderhavige wetsvoorstel heeft 1 januari 2026 als beoogde datum voor inwerkingtreding.
DAC9 is gebaseerd op de door de OESO gepubliceerde Multilateral Competent Authority Agreement. Nederland is ook partij bij deze overeenkomst. Dit maakt de automatische uitwisseling van bijheffing-informatieaangiften mogelijk tussen Nederland en non-EU-lidstaten.