Op 8 juli 2025 is het wetsvoorstel tegenbewijsregeling box 3 aangenomen door de Eerste Kamer. Inmiddels is ook de Opgaaf Werkelijk Rendement beschikbaar.
Box 3 heffing nog steeds discriminatoir
De Hoge Raad oordeelde op 24 december 2021 dat de wijze waarop de box 3-heffing sinds het jaar 2017 is vormgegeven in strijd is met zowel het discriminatieverbod (art. 14 EVRM) als het recht op ongestoord genot van eigendom (art. 1 EP EVRM). Rechtsherstel werd geboden door middel van een alternatieve rendementsberekening gebaseerd op de zogenoemde forfaitaire spaarvariant.
Op 6 juni 2024 oordeelde de Hoge Raad echter dat ook dit rechtsherstel de toets der kritiek niet kan doorstaan. Met name de rendementsberekening op andere bezittingen dan spaartegoeden is nog altijd discriminatoir. Er blijft een aanmerkelijk verschil in fiscale behandeling bestaan tussen succesvolle en minder succesvolle beleggers zonder dat daarvoor voldoende rechtvaardiging is.
De Hoge Raad gaat zelfs nog een stapje verder en oordeelt dat het voorgaande tevens geldt voor de Overbruggingswet box 3, omdat die op nagenoeg dezelfde uitgangspunten is gebaseerd. Het maakt daarbij niet uit hoe groot het verschil is tussen het forfaitaire en het werkelijke rendement.
Op 20 december 2024 is opnieuw een aantal arresten gewezen waarin het rechtsherstel in box 3 aan de orde komt. De Hoge Raad heeft deze gelegenheid aangegrepen om de rendementsberekening op woningen in box 3 te verduidelijken.
Wet tegenbewijsregeling box 3
Naar aanleiding van deze arresten heeft het kabinet besloten om een tegenbewijsregeling in box 3 te introduceren. Een daartoe strekkend wetsvoorstel is op 8 juli 2025 aangenomen door de Eerste Kamer. De tegenbewijsregeling krijgt terugwerkende kracht tot 1 januari 2017 voor wat betreft de Wet rechtsherstel box 3 en tot 1 januari 2023 voor de Overbruggingswet box 3. Uitgangspunt is dat de rendementsberekening plaatsvindt conform de wettelijke regeling die in het betreffende belastingjaar gold. Voor de jaren 2017 tot en met 2022 gaat het om de Wet IB 2001 of de Wet rechtsherstel box 3 en voor de jaren 2023 tot en met 2027 om de Overbruggingswet box 3.
Is de belastingplichtige van mening dat het werkelijke rendement in een jaar lager is, dan dient hij dat aannemelijk te maken. Daarvoor moet op grond van een door de Tweede Kamer aangenomen amendement verplicht gebruik worden gemaakt van de zogenoemde Opgaaf Werkelijk Rendement (OWR). Dit formulier is sinds 10 juli 2025 beschikbaar. De belastingdienst vraagt echter nadrukkelijk om te wachten met het invullen hiervan totdat de belastingplichtige bericht heeft gekregen dat de OWR kan worden ingediend. Staat de aanslagregeling voor het betreffende jaar nog open, dan geldt een termijn van 12 weken om de OWR in te dienen. Wordt de aangifte door een fiscaal intermediair ingediend, dan bedraagt deze termijn zelfs 26 weken. Wordt de OWR in bezwaar of naar aanleiding van een verzoek om ambtshalve vermindering ingediend, dan gelden de gebruikelijke wettelijke termijnen. Tot zes weken na indiening van de OWR mogen nog aanvullende stukken worden toegestuurd aan de Belastingdienst om het werkelijke rendement te onderbouwen.
Het leveren van tegenbewijs staat open voor alle belastingplichtigen die op grond van het arrest van 24 december 2021 voor rechtsherstel in aanmerking kwamen, mits zij tijdig bezwaar aantekenen of om ambtshalve vermindering verzoeken. Het rechtsherstel ziet derhalve niet op aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2017 tot en met 2020 die op 24 december 2021 reeds onherroepelijk vaststonden.
Rechtsherstel op basis van werkelijk rendement
Inhoudelijk zoekt de wetgever nauw aansluiting bij de rechtsregels die de Hoge Raad in 2024 heeft geformuleerd ten aanzien van het te verlenen rechtsherstel:
Bronnen: