Ga direct naar de inhoud

Internetconsultatie box 3-heffing naar werkelijk rendement aangepast

In september 2023 werd een concept van de Wet werkelijk rendement box 3 gepubliceerd ter internetconsultatie. Ondanks een negatief advies van de Raad van State wil het kabinet dit voorstel doorzetten. De verwachte datum van inwerkingtreding is inmiddels opgeschoven naar 1 januari 2028.

Inschrijven Tax nieuwsbrieven

Internetconsultatie

Nadat het kabinet vorig jaar met de Contourennota reeds een eerste aanzet had gegeven om te komen tot een nieuwe heffingssystematiek in box 3, werd in september 2023 een volgende stap gezet met de publicatie van de consultatieversie van de Wet werkelijk rendement box 3. Ondanks een negatief advies van de Raad van State wil het kabinet dit wetsvoorstel doorzetten, zij het met enkele aanpassingen. Naar verwachting wordt in het voorjaar van 2025 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend. De vermoedelijke datum van inwerkingtreding van de Wet werkelijk rendement box 3 is inmiddels opgeschoven naar 1 januari 2028. Om de daarmee gepaard gaande budgettaire derving op te vangen wordt het forfaitaire rendement op overige bezittingen in 2026 met 1,78% verhoogd en het heffingsvrije vermogen verlaagd tot € 52.048.

Combinatie van heffingssystemen

Het kabinet neemt een vermogensaanwasbelasting tot uitgangspunt ter vervanging van de huidige forfaitaire heffing. Daarbij wordt jaarlijks belasting geheven over zowel reguliere inkomsten en kosten als (on)gerealiseerde waardeontwikkeling van vermogensbestanddelen. Voor het kabinet telt zwaar dat zo langdurig uitstel van heffing wordt voorkomen. Daarnaast hoeven belastingplichtigen, banken en verzekeraars in dat systeem niet langdurig gegevens bij te houden over de kostprijs van vermogensbestanddelen.

Daartegenover staat dat een vermogensaanwasbelasting kan leiden tot liquiditeitsproblemen voor belastingplichtigen, met name bij minder courante bezittingen. Om dit probleem te ondervangen, wordt de heffing over onroerende zaken en aandelen in innovatieve startende ondernemingen als een vermogenswinstbelasting vormgegeven, waarbij positieve en negatieve waardemutaties pas worden belast bij realisatie c.q. het einde van de belastingplicht in Nederland. Aanvankelijk zou deze uitzondering ook gaan gelden voor aandelen in familiebedrijven gelden, maar vanwege mogelijke staatssteunaspecten is dit idee losgelaten. Voor reeds in bezit zijnde onroerende zaken en aandelen wordt als beginwaarde de waarde in het economisch verkeer per de inwerkingtredingsdatum tot uitgangspunt genomen (vermoedelijk 1 januari 2028).

Beide heffingssystemen hebben gemeen dat de winstbepalingsregels tot uitgangspunt worden genomen. Dit houdt bijvoorbeeld in dat het zakelijkheidsbeginsel zijn intrede doet in box 3 en dat de heffing wordt gebaseerd op het nominale inkomen.

Bij bank- en spaartegoeden was aanvankelijk het idee om alleen de zuivere inkomsten belasten. De wetgever wilde de box 3-heffing voor deze bezittingen namelijk niet onnodig ingewikkeld maken. Inmiddels heeft kabinet echter aangegeven dat eventuele waardeveranderingen (valutaresultaten) ook in de heffing zullen worden betrokken, omdat dit systematisch zuiverder zou zijn.

Eenzelfde eenvoudsmotief lag ten grondslag aan de wijze waarop de wetgever de eerste woning in box 3 die bestemd is voor eigen gebruik in de heffing wilde betrekken. Deze woning zou, mits de waarde ervan niet hoger is dan € 1,2 miljoen, volledig forfaitair worden belast. Maar ook dit voornemen is komen te vervallen, omdat de afwijkende behandeling diverse vragen opriep.

Heffingssystematiek

Alle bezittingen en schulden die nu tot de rendementsgrondslag van box 3 behoren, blijven ook in de nieuwe systematiek onder de reikwijdte van deze heffing vallen. Bestaande vrijstellingen worden gehandhaafd, met uitzondering van die voor groene beleggingen. Daar staat een verhoging van de heffingskorting voor deze beleggingen tegenover.

Een andere wijziging ziet op de waardering van genotsrechten. Oorspronkelijk wilde het kabinet deze rechten op nihil waarderen, met als gevolg dat de volledige koopsom voor het genotsrecht direct bij vestiging aftrekbaar zou zijn voor de genotsgerechtigde en volledig belast bij de blooteigenaar. Om misbruik te voorkomen, wordt nu echter toch activering van de betaalde koopsom voorgeschreven, waarna de waarde van het genotsrecht lineair wordt afgebouwd gedurende de periode van vestiging van het recht.

Het conceptwetsvoorstel bevat tevens waarderingsvoorschriften voor de bepaling van het resultaat uit woningen, effecten, levensverzekeringen en geldleningen tussen natuurlijke personen.

Omdat in de nieuwe heffingssystematiek waardeveranderingen van vorderingen en schulden ook in de heffing worden betrokken, wordt een kwijtscheldingswinstvrijstelling voorgesteld. Dit teneinde te voorkomen dat belastingplichtigen die in financieel zwaar weer verkeren toch belasting verschuldigd zijn in box 3. Dit zou schuldeisers ervan kunnen weerhouden om tot kwijtschelding over te gaan. Ook zou de aanspraak op inkomensafhankelijke regelingen hierdoor negatief beïnvloed kunnen worden.

Kosten die samenhangen met het resultaat uit bezittingen en schulden zijn in principe aftrekbaar. Maar dan moeten zij wel uitsluitend gemaakt zijn ter verwerving, inning en behoud van inkomen. Tevens zijn enkele aftrekbeperkingen uit de winstsfeer overgenomen.

Nieuw is dat verliesverrekening mogelijk wordt in box 3. Negatieve resultaten uit bezittingen en schulden worden onbeperkt voorwaarts verrekenbaar. Aanvankelijk voorzag het voorstel ook in een achterwaartse verliesverrekening van één jaar. Maar dat voornemen is komen te vervallen, vanwege de daaraan verbonden uitvoeringslasten en de hoge budgettaire derving.

Ten slotte wordt het heffingsvrije vermogen in box 3 vervangen door een heffingsvrij inkomen per belastingplichtige. De omvang van dit heffingsvrije inkomen is nog niet bepaald. Hetzelfde geldt voor de hoogte van het tarief. Dat is aan een nieuw kabinet.

Informatievoorziening

De benodigde informatie voor de box 3-heffing zal ook in de nieuwe opzet grotendeels afkomstig zijn van banken en andere financiële instellingen, met name voor wat betreft banktegoeden, effecten en andere financiële producten. Desondanks zal een groter beroep zal moeten worden gedaan op de belastingplichtige zelf. Daarom wordt voorzien in een wettelijke administratieplicht voor box 3.

Did you find this useful?

Thanks for your feedback