Tarief overdrachtsbelasting
De bestaande tarieven voor de overdrachtsbelasting in 2025 blijven gelijk: het algemene tarief blijft 10,4% en er geldt een verlaagd tarief van 2% voor woningen die worden verkregen door particulieren die deze als hoofdverblijf gaan gebruiken. Nieuw in 2025 is dat een tarief van 4% gaat gelden bij bepaalde verwervingen van een belang in vastgoedlichamen waarop eerder de samenloopvrijstelling kon worden toegepast.
Vanaf 2026 wijzigt het tarief voor woningen die niet worden verkregen door particuliere die deze als hoofdverblijf gaan gebruiken (kort gezegd: beleggers) van 10,4% naar 8%. Het tarief voor andere typen vastgoed dan woningen blijft 10,4%. De wettekst voor deze aanpassingen is op Prinsjesdag nog niet gepubliceerd en zal via een Nota van wijziging worden ingediend.
Tarief omzetbelasting
De tarieven voor de omzetbelasting blijven ongewijzigd: het algemene tarief blijft 21% en het verlaagde tarief 9%.
Afschaffing verlaagd btw-tarief op hotelovernachtingen
Het kabinet stelt voor om per 1 januari 2026 het verlaagde btw-tarief van 9% op hotelovernachtingen af te schaffen en te vervangen door het algemene btw-tarief van 21%. Het doel van deze wijziging is om extra belastinginkomsten te genereren en vereenvoudiging van het belastingstelsel door te voeren.
Het verlaagde btw-tarief zal niet langer gelden voor de verhuur van hotelkamers, gemeubileerde vakantiewoningen of stacaravans. Ook het kortdurend verstrekken van logies aan bijvoorbeeld asielzoekers, dak- en thuislozen, werknemers en studenten zal onder het algemene btw-tarief vallen. Het geven van gelegenheid tot kamperen blijft wel belast tegen het verlaagde tarief.
In het wetsvoorstel is een overgangsbepaling opgenomen die moet voorkomen dat door middel van vooruitbetalingen tot ver na 1 januari 2026 het verlaagde tarief wordt gehanteerd. De verwachting is dat het afschaffen van het verlaagde btw-tarief voor deze bepaalde diensten zal leiden tot een (tijdelijke) toename van vooroverleg en juridische geschillen met de inspecteur.
Btw-herziening op onroerende investeringsdiensten
De Wet op de omzetbelasting 1968 voorziet in herziening van de in aftrek gebrachte btw als het gebruik van onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen wijzigt. Hetzelfde geldt voor roerende zaken waarop kan worden afgeschreven. Diensten vallen echter buiten de regeling. De btw-richtlijn biedt de lidstaten echter wel de mogelijkheid om vooraftrek te herzien op diensten die de kenmerken hebben van investeringsgoederen (hierna: “investeringsdiensten”). Dit zijn – kort gezegd –diensten met een duurzaam karakter. In het Belastingplan 2025 wordt voorgesteld de herzieningsregeling per 1 januari 2026 uit te breiden tot investeringsdiensten aan onroerende zaken, waarbij een drempelbedrag van EUR 30.000 wordt gehanteerd om een juiste balans te vinden tussen het beoogde effect van de maatregel en de uitvoeringslasten.
De wetgever wil hiermee belastingbesparende structuren met kortdurende verhuur tegengaan. Als definitie van investeringsdienst zal gaan gelden een ‘dienst aan een of meer onroerende zaken die deze meerjarig dient, inclusief materialen, installaties, machines en werktuigen die, na installatie of montage, als onroerend kwalificeren, en waarbij de vergoeding voor deze dienst ten minste een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag omvat’. Dit voorstel is ten opzichte van eerdere versies nader in lijn gebracht met de Europese btw-regels door deze herziening enkel toe te passen op investeringsdiensten. Dit zorgt voor minder administratieve lasten. De btw op schoonmaakdiensten zal bijvoorbeeld niet meer geraakt worden door dit voorstel. De vraag blijft of de herzieningstermijn van 5 jaar in plaats van 10 jaar wel in lijn is met het recente door het Europese Hof van Justitie gewezen arrest Drebers (12 september 2024, C-243/23). De inwerkingtreding van de maatregel wordt voorzien voor 1 januari 2026. Op deze manier hebben ondernemers met lopende projecten de tijd om deze af te ronden of anders de nodige administratieve aanpassingen door te voeren.