Skip to main content

Vooruitblik op de fiscale maatregelen en agenda voor 2025 en de gevolgen voor de vastgoedmarkt

Met het einde van 2024 in zicht, willen wij u graag informeren over belangrijke fiscale ontwikkelingen die mogelijk actie vereisen vóór 31 december 2024. Hieronder volgt een overzicht van de ontwikkelingen die van invloed zijn op de vastgoedmarkt in 2025 en daarna.

De Tweede Kamer heeft de meeste maatregelen die hieronder worden beschreven aangenomen, maar de Eerste Kamer moet deze nog aannemen. Op 17 december 2024 zal de Eerste Kamer over deze voorstellen stemmen en deze kunnen dan in theorie, nog worden gewijzigd. Omdat een aantal oppositiepartijen voor de aanname van de maatregelen heeft gestemd, is de verwachting is dat de Tweede Kamer deze maatregelen ook zal aannemen. Wij zullen dit artikel actualiseren zodra er belangrijke wijzigingen zijn in de voorstellen.

Tarieven vennootschapsbelasting

De tarieven voor de vennootschapsbelasting blijven ongewijzigd: 19% voor winsten tot EUR 200.000 en 25,8% voor winsten daarboven.

 

Renteaftrekbeperking (earnings stripping) voor vastgoedlichamen

Hoewel aanvankelijk was aangekondigd dat de drempel van EUR 1 miljoen in de earningsstripping-maatregel niet langer van toepassing zou zijn op vastgoedlichamen met vastgoed dat aan derden wordt verhuurd, is na lang politiek debat besloten dat de drempel intact blijft voor vastgoedlichamen. Ook wordt het percentage van de fiscale EBITDA verruimd van 20% naar 24,5%.

Verder is er een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht om te analyseren of, en zo ja, welke antimisbruikmaatregelen andere EU-landen hebben geïmplementeerd om belastingconstructies tegen te gaan waarbij misbruik wordt gemaakt van de earningsstripping-maatregel (in het bijzonder om investeringen te splitsen en zo meerdere keren gebruik te maken van de drempel). Ook wordt de regering in deze motie verzocht de Tweede Kamer hierover vóór 1 juli 2025 te informeren.

Wijzigingen in de fiscale kwalificatie van open CV's, open fondsen voor gemene rekening en buitenlandse rechtsvormen

Vanaf 1 januari 2025 verandert de fiscale kwalificatie van open CV's, open fondsen voor gemene rekening en buitenlandse rechtsvormen. Deze wijzigingen zijn gericht op het verminderen van kwalificatieverschillen die resulteren in hybride situaties. Entiteiten die nu als fiscaal transparant worden beschouwd, kunnen niet-transparant worden en andersom. De wijzigingen zijn van invloed op de belastingwetten waarvoor de kwalificatie van rechtsvormen relevant is (zoals voor de inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, dividendbelasting en de conditionele bronbelasting). De voorgestelde wijzigingen in fiscale kwalificatie hebben geen gevolgen voor de overdrachtsbelasting.

Open CV’s

Onder de huidige wetgeving kan een CV of een vergelijkbare buitenlandse personenvennootschap transparant of niet-transparant zijn, afhankelijk van de vraag of voor de toelating en vervanging van commanditaire vennoten de toestemming van alle vennoten (commanditaire en beherend vennoten) vereist is. Vanaf 2025 zal dit zogenaamde unanieme toestemmingsvereiste worden afgeschaft en zullen zowel Nederlandse CV’s als vergelijkbare buitenlandse personenvennootschappen in principe worden aangemerkt als transparant voor de hierboven genoemde belastingwetten (tenzij de Nederlandse CV als een omgekeerd hybride lichaam wordt aangemerkt).

Door de transparantie per 1 januari 2025 zouden CV’s niet langer als verbonden lichamen kwalificeren voor de toepassing van artikel 10a Wet Vpb 1969. Om dit te voorkomen wordt voorgesteld dat CV’s nog steeds als verbonden lichaam kunnen kwalificeren. Ditzelfde geldt voor niet-vergelijkbare buitenlandse lichamen die als transparant worden aangemerkt. Dit alles lijkt overigens ook te gaan gelden voor lichamen die onder huidig recht al als transparant kwalificeren (zoals besloten CV-achtigen). Voor de toepassing van de tegenbewijsregeling, waar een belastingplichtige aannemelijk moet maken dat over de rente per saldo een naar Nederlandse maatstaven redelijke heffing plaatsvindt (compenserende heffingstoets), mag worden doorgekeken naar de achterliggende participanten. Voorzover participanten kunnen aantonen dat over de rentebate per saldo een belasting naar de winst of het inkomen wordt geheven die naar Nederlandse maatstaven redelijk is, dan is ten aanzien van dat deel voldaan aan de compenserende heffingstoets.

Open fondsen voor gemene rekening

Het begrip open fonds voor gemene rekening (FGR) zal opnieuw worden gedefinieerd voor de bovengenoemde belastingwetten. Een FGR zal als niet-transparante entiteit onderworpen aan de vennootschapsbelasting kwalificeren als deze kwalificeert als een beleggingsfonds of een fonds voor collectieve belegging in effecten, in de zin van artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht. Om het FGR als een niet-transparante vennootschapsbelastingplichtige te kunnen aanmerken, moeten de participaties bovendien op een andere wijze overdraagbaar zijn dan uitsluitend door inkoop door het FGR zelf (de zogenaamde inkoopvariant). Alle andere FGR’s zullen als transparant worden aangemerkt. Na deze wijziging zal het in principe niet meer mogelijk zijn om een FGR te gebruiken om privévermogen te investeren binnen de familiekring.

 

Voorrangsregel en FGR's

Onder de voorrangsregel van de nieuwe wet heeft de FGR-kwalificatie voorrang op de kwalificatie van de rechtsvorm (zie hieronder). Als een buitenlands lichaam dus zowel als een FGR en als een personenvennootschap kwalificeert, wordt het behandeld als een FGR en kan het vanaf 1 januari 2025 fiscaal niet-transparant blijven. Dit betekent dat als een personenvennootschap onder de huidige wet transparant is, de prioriteitsregel tot gevolg kan hebben dat deze vennootschap vanaf 2025 niet-transparant wordt.

Wij adviseren om de huidige structuur van lichamen die mogelijk worden geraakt door deze wijzigingen te beoordelen en te kijken wat de gevolgen van de nieuwe regels zijn. Specifiek dient aandacht te worden besteed aan de vraag of die lichamen voldoen aan de criteria voor een Nederlands FGR en wat voor hen de gevolgen van de voorrangsregel zijn. Wij wijzen in dit verband op de overgangsregeling die wordt ingevoerd en die, kort gezegd, op het volgende neerkomt.

In dit kader is een overgangsmaatregel voorgesteld op basis waarvan een FGR met ingang van 1 januari 2025 geacht wordt een fonds met een inkoopmechanisme te zijn. Deze overgangsmaatregel geldt indien het fonds onder huidig recht transparant is en onder het nieuwe recht als niet-transparant gaat kwalificeren, maar uiterlijk 31 december 2024 het voornemen heeft om voor 31 december 2025 te herstructureren en het inkoopmechanisme te implementeren. Dit voornemen zal dan aannemelijk gemaakt moeten worden, en zal moeten blijken uit bijvoorbeeld notulen of correspondentie.

Buitenlandse rechtsvormen

Buitenlandse rechtsvormen worden gekwalificeerd als transparant of niet-transparant naar analogie van de fiscale behandeling van een vergelijkbare Nederlandse rechtsvorm (de rechtsvormvergelijkingsmethode). Voor de toepassing van deze methode is ook de gewijzigde kwalificatie van open CV’s en FGR’s van belang. Daarnaast worden twee methoden geïntroduceerd voor de fiscale kwalificatie van buitenlandse rechtspersonen in specifieke omstandigheden: de vaste methode en de symmetrische methode. Deze twee methoden zijn alleen van toepassing op buitenlandse entiteiten met een rechtsvorm die niet vergelijkbaar is met een Nederlandse rechtsvorm.

De vaste methode wordt gebruikt als een dergelijk lichaam naar buitenlands recht is opgericht, maar in Nederland is gevestigd. In die situatie wordt het lichaam in alle gevallen beschouwd als een binnenlands belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting.

De symmetrische methode biedt een oplossing voor situaties waarin een dergelijk lichaam naar buitenlands recht is opgericht en in het buitenland is gevestigd. Dit buitenlandse lichaam wordt als niet-transparant beschouwd voor de bovengenoemde belastingwetten als dat buitenlandse lichaam zelfstandig belastingplichtig is volgens de belastingwetten van de staat die dat lichaam als een ingezetene behandelt. Buitenlandse entiteiten zonder vergelijkbare Nederlandse rechtsvorm die niet als zelfstandig belastingplichtig worden beschouwd volgens de symmetrische methode, worden als transparant beschouwd voor de bovengenoemde belastingwetten. Hierbij merken wij wel op dat dit niet het geval is wanneer de entiteit kwalificeert als een FGR, vanwege de genoemde voorrangsregel.

Invoering van de algemene antimisbruikregel ATAD1

Op verzoek van de Europese Commissie stelt het kabinet voor om de algemene antimisbruikregel (GAAR) van ATAD1 wettelijk te verankeren. Dit levert geen wezenlijke veranderingen op ten opzichte van de huidige toepassing van de fraus legis-doctrine, die al deel uitmaakt van onze belastingwetgeving.

Belastingrente

De belastingrente voor de vennootschapsbelasting en de conditionele bronbelasting is vastgesteld op de ECB-rente per 31 oktober + 5,5%, met een minimum van 5,5%. Op basis van het ECB‑rentetarief van 3,4% (gewijzigd per 23 oktober 2024) geldt voor 2025 een belastingrente van 9%, waarbij het huidige tarief van deze belastingrente is vastgesteld op 10%. Voor andere belastingen wordt de belastingrente vastgesteld op de ECB-rente + 3%, met een minimum van 4,5%. Dit resulteert in een belastingrente van 6,5% per 1 januari 2025. Deze rentepercentages onderstrepen het belang van het indienen van correcte en volledige belastingaangiften en van verzoeken om (herziening van) voorlopige aanslagen binnen de gestelde termijn.

Op 7 november 2024 oordeelde Rechtbank Noord-Nederland dat het hoge belastingrentetarief van 8%, dat sinds 1 januari 2022 over aanslagen vennootschapsbelasting wordt berekend, in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Wij adviseren u om bezwaar aan te tekenen indien aan u (voorlopige) aanslagen vennootschapsbelasting zijn opgelegd met dit hoge belastingrentetarief voor belastingjaren vanaf 2022.

 

WOZ-waarde/OZB

Op 1 januari 2025 worden de WOZ-waarden en de OZB over 2025 bepaald, met 1 januari 2024 als relevante peildatum voor de WOZ. De vastgestelde waarden op de peildatum kunnen een weergave zijn van de sterk veranderde omstandigheden op de vastgoedmarkt als gevolg van de snel gestegen rente. Indien er voor u (bijna) sprake is van beperking van fiscale afschrijving als gevolg van de WOZ-waarde voor 2024, kan het lonen om de WOZ-waarde voor 2025 grondig te controleren. Houd u daarbij rekening met de wettelijke bezwaartermijn van zes weken. De meeste WOZ-beschikkingen worden in de eerste twee maanden van het jaar opgelegd.

 

Fiscale afwaarderingen

Als de marktwaarde van vastgoed in een boekjaar lager is dan de fiscale boekwaarde, kan mogelijk een fiscale afwaardering in aanmerking worden genomen. De marktwaarde voor fiscale doeleinden is de waarde in het economisch verkeer van het vastgoed verhoogd met  transactiekosten (inclusief overdrachtsbelasting). De waarde moet worden onderbouwd door een taxatierapport. In de praktijk moet voor de berekening van de afwaardering 11-12% worden opgeteld bij de waarde in het economisch verkeer. Hierbij geldt dat een taxateur het exacte percentage moet bevestigen.

De fiscale afwaardering wordt in aanmerking genomen bij de berekening van het belastbare inkomen over het boekjaar en kan dus worden verrekend met positieve resultaten in hetzelfde jaar. Fiscale verliezen als gevolg van de afwaardering kunnen één jaar achterwaarts en onbeperkt voorwaarts worden verrekend, met inachtneming van de huidige regels voor verliesverrekening.

Indien vastgoed fiscaal wordt afgewaardeerd, wordt het in principe jaarlijks gewaardeerd tegen de marktwaarde. Als gevolg daarvan wordt elke stijging van de marktwaarde in toekomstige jaren beschouwd als belastbaar inkomen. Tegelijkertijd wordt een verdere daling van de marktwaarde in toekomstige jaren beschouwd als een fiscaal verlies. Een waardestijging wordt belast voor zover er onvoldoende verrekenbare verliezen zijn (of indien verliesverrekening door de huidige verliesverrekeningsregels wordt beperkt). Indien de marktwaarde gelijk is aan of hoger is dan de historische kostprijs minus (doorlopende) afschrijvingen, is geen sprake van een verdere belastbare waardestijging.

Aanpassingen aan de regeling voor fiscale beleggingsinstellingen

Vanaf 1 januari 2025 mogen fiscale beleggingsinstellingen (FBI’s) niet meer rechtstreeks beleggen  in Nederlands vastgoed. Beleggingen in regulier belaste vennootschappen die investeren in Nederlands vastgoed zijn nog wel toegestaan. Deze wijziging maakte al onderdeel uit van het Belastingplan 2024 en is dan ook al aangenomen en in de wet opgenomen. In het Belastingplan 2025 zijn nu twee wijzigingen opgenomen. De eerste wijziging behelst een aanpassing van de definitie van ‘onroerend goed’ voor de toepassing van de regels voor fiscale beleggingsinstellingen. De tweede wijziging is gericht situaties waarin FBI’s het effect van de uitsluiting van directe investeringen in Nederlands vastgoed proberen te omzeilen. Vanaf 2025 is het FBI’s niet langer toegestaan om leningen te verstrekken aan regulier belaste lichamen die Nederlands vastgoed houden, waarvan de vergoeding (rente) voor 70% of meer afhankelijk is van inkomsten uit dat Nederlandse vastgoed.

Nieuwe definitie van het groepsbegrip voor de conditionele bronbelasting

Conditionele bronbelasting kan van toepassing zijn als een lichaam een kwalificerend belang heeft in een Nederlandse entiteit of (fictieve) vaste inrichting of als meerdere deelnemers die kunnen worden beschouwd als samenwerkende groep een kwalificerend belang hebben.

Met ingang van 1 januari 2025 wordt een nieuw en eigen groepsbegrip voor de conditionele bronbelasting voorgesteld. De reden hiervoor is dat er signalen zijn ontvangen dat het concept van de samenwerkende groep volgens de vennootschapsbelasting, dat op dit moment wordt gebruikt voor de conditionele bronbelasting, in veel gevallen tot onduidelijkheid leidt. Om discussies en onzekerheid in de toekomst te beperken, wordt specifiek voor de toepassing van de conditionele bronbelasting een nieuw begrip geïntroduceerd, de ‘kwalificerende eenheid’. Dit begrip is van toepassing als de verschillende deelnemers gezamenlijk handelen met het hoofddoel of één van de hoofddoelen om de conditionele bronbelasting voor één of meer van deze deelnemers te ontgaan. De bewijslast ligt bij de inspecteur. De verwachting is dat met deze wijziging structuren waarop de hybride bepaling van toepassing is, en waarbij geen misbruik wordt beoogd en/of gerealiseerd niet langer onder de conditionele bronbelasting zullen vallen.

Tarieven overdrachtsbelasting onroerend goed

De bestaande tarieven voor de overdrachtsbelasting blijven gelijk in 2025: het algemene tarief blijft 10,4% en er geldt een verlaagd tarief van 2% voor woningen die worden verkregen door particulieren die deze woning als hoofdverblijf gaan gebruiken. Nieuw in 2025 is dat een tarief van 4% gaat gelden bij bepaalde verkrijgingen van een belang in vastgoedlichamen die eerder vrijgesteld waren van overdrachtsbelasting.

Lager tarief voor woningen

Vanaf 2026 wijzigt het tarief voor woningen die niet worden verkregen door particulieren die deze als hoofdverblijf gaan gebruiken (kort gezegd: beleggers) van 10,4% naar 8%. Het tarief voor andere typen vastgoed dan woningen blijft 10,4%.

 

Afschaffing verlaagd btw-tarief voor korte verblijven en hotelovernachtingen

Hoewel deze maatregel nog steeds ter discussie staat, zal het btw-tarief voor hotelovernachtingen en soortgelijke diensten (bijvoorbeeld short-stay) in 2026 stijgen van 9% naar 21%.

Btw-herziening op onroerende investeringsdiensten

De Wet op de omzetbelasting 1968 voorziet in herziening van de in aftrek gebrachte btw als het gebruik van onroerende zaken wijzigt. Hetzelfde geldt voor roerende zaken waarop kan worden afgeschreven. Diensten vallen buiten de regeling. In het Belastingplan 2025 wordt voorgesteld de herzieningsregeling per 1 januari 2026 uit te breiden tot investeringsdiensten (met een duurzaam karakter) voor onroerende zaken, waarbij een drempelbedrag van EUR 30.000 zal worden gehanteerd. De vraag op dit moment is nog wat het exacte bereik is van deze investeringsdiensten, en of de herzieningstermijn van 5 jaar in plaats van 10 jaar in lijn is met het recente Drebers-arrest van het HvJ EU (12 september 2024, C-243/23). De maatregel zal naar verwachting op 1 januari 2026 in werking treden.

Belastingplan 2025 - Voorstellen voor de vastgoedmarkt

Op 17 september 2024 heeft het kabinet het Pakket Belastingplan 2025 aangeboden aan de Tweede Kamer. Het pakket bevat diverse maatregelen die relevant zijn voor de vastgoedmarkt.

Tijdig impact beoordelen

Wanneer de bovenbeschreven maatregelen van kracht worden zullen deze gevolgen hebben voor de vastgoedmarkt. Met name de wijzigingen in de Nederlandse fiscale kwalificatie van open CV’s, open fondsen voor gemene rekening en buitenlandse rechtspersonen kunnen ingrijpende herstructurering noodzakelijk maken. Wij adviseren u dan ook om de gevolgen van de wetswijzigingen tijdig te beoordelen.

Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben naar aanleiding het bovenstaande, neem dan contact op met uw Deloitte-adviseur.

Belastingplan 2025

Wat zijn de belangrijkste fiscale wijzigingen in het Belastingplan? Onze fiscalisten analyseren het Belastingplan, zetten de belangrijkste wijzigingen op een rij en lichten de gevolgen toe.In het overzicht op deze pagina vind u de belangrijkste (verwachtte) wijzigingen gesorteerd per belastingsoort.