Geen resultaten gevonden
In juli 2013 publiceerde de OESO een Action Plan on Base Erosion and Profit Shifting (BEPS). Hierin werden 15 BEPS-acties uiteengezet en op 5 oktober 2015 publiceerden de OESO en de G20 eindverslagen samen met een toelichting met de consensusaanbevelingen die in het kader van het BEPS-project waren bereikt. Links naar de eindverslagen zijn hieronder te vinden onder de relevante acties.
Sinds oktober 2015 zijn de OESO en de G20 verder gaan met het uitvoeren van veel van de BEPS-acties via het "Inclusive Framework" van BEPS. Het Inclusief Kader brengt een veel grotere groep landen samen dan de landen die betrokken waren bij het overeenkomen van de aanbevelingen die in 2015 zijn gepubliceerd, waardoor extra landen op gelijke voet met de OESO- en G20-leden kunnen deelnemen aan de lopende BEPS-werkzaamheden, op voorwaarde dat zij zich verbinden aan de BEPS-minimumnormen.
In het volgende gedeelte vindt u een overzicht van het BEPS-project. Zie de relevante Action-secties voor inhoud met betrekking tot specifieke Actions.
Action 1 heeft betrekking op de Tax uitdagingen van de digitalisering van de economie en is specifiek gericht op het identificeren en aanpakken van de belangrijkste uitdagingen die de digitalisering van de economie met zich meebrengt voor de bestaande internationale belastingregels.
In oktober 2015 werd een eindverslag over Action 1 uitgebracht, samen met de eindverslagen over andere BEPS-acties. Het eindverslag van Action 1 bevat enkele specifieke aanbevelingen, aangezien de mogelijke oplossingen die zijn gevonden, wijzigingen in het Tax kader kunnen inhouden die verder gaan dan die welke door BEPS worden vereist. Daarom werd overeengekomen dat dit gebied moet worden gemonitord.
De werkzaamheden op dit gebied werden in 2017 nieuw leven ingeblazen toen de OESO in het kader van de lopende werkzaamheden van de taskforce voor de digitale economie (TFDE) een verzoek uitbracht om input te leveren over de fiscale uitdagingen die de digitalisering met zich meebrengt en over mogelijke opties om deze uitdagingen aan te pakken. Dit heeft geleid tot verdere rapporten van de OESO en tot een hernieuwd engagement van de OESO en de G20 om te proberen tot een consensusoplossing te komen.
Er zijn twee pijlers opgenomen in het huidige werkprogramma:
Bij gebrek aan een internationale overeenkomst over de belastingheffing van de gedigitaliseerde economie hebben sommige landen een tussentijds unilateraal belasting voor bepaalde digitale diensten voorgesteld of ingevoerd. Deze belasting op digitale diensten (DST's) is over het algemeen van toepassing op de bruto-inkomsten die afkomstig zijn van "gebruikers" in die landen. De inkomsten die binnen het toepassingsgebied vallen, omvatten over het algemeen die uit online advertenties, de verkoop van klantgegevens en abonnementen of andere vergoedingen van onlinemarktplaatsen en andere bemiddelingsplatforms.
Op 5 juni 2021 bespraken de ministers van Financiën van de G7 de voorstellen voor Pijler 1 en Pijler 2 en bereikten zij een akkoord over de belangrijkste elementen van internationale belastinghervorming. Pijler 1 zou nog steeds de herallocatie van een deel van de wereldwijde restwinst van bepaalde bedrijven naar marktlanden inhouden, maar dit zou alleen van toepassing zijn op zeer grote wereldwijde bedrijven. Pijler 2 zou van toepassing zijn wanneer het inkomen niet onderworpen is aan een minimaal effectief belastingdruk van ten minste 15% in elk land waar een bedrijf actief is. De G7 was het ook eens over de noodzaak van coördinatie tussen de DDB's en de nieuwe Pijler 1-regels en de verwachting is dat de unilaterale DDB's te zijner tijd zullen worden ingetrokken.
De leden van het Inclusive Framework van de OESO/G20 moeten nog een conceptueel akkoord bereiken over zowel Pijler 1 als Pijler 2 en er is vooruitgang geboekt in de richting van een consensusovereenkomst tijdens de bijeenkomst in juni 2021, toen 131 van de 139 leden van het Inclusief Kader overeenstemming bereikten over de belangrijkste onderdelen van de internationale belastinghervorming. Er is nog veel technisch werk nodig om tot uitvoering te komen, waaronder een multilateraal instrument om wijzigingen in dubbelbelastingverdragen te vergemakkelijken.
Action 2 heeft tot doel de effecten van Hybrid Mismatch Arrangements te neutraliseren.
Het eindverslag van Action 2, dat op 5 oktober 2015 is uitgebracht, bevat aanbevelingen voor bepalingen in nationaal recht om hybridemismatchregelingen tegen te gaan. Het rapport beveelt ook wijzigingen aan in het OESO-modelverdrag Tax om te voorkomen dat hybride entiteiten in ongepaste omstandigheden verdragsvoordelen verkrijgen en om de toepassing van de aanbevolen nationale wettelijke bepalingen mogelijk te maken.
Op 27 juli 2017 heeft de OESO een rapport uitgebracht met aanbevelingen voor de aanpak van mismatchregelingen bij filialen, om de behandeling van dergelijke structuren in overeenstemming te brengen met de behandeling van andere hybride mismatchregelingen die in het rapport van 2015 aan de orde komen.
De OESO heeft geen verdere documenten uitgegeven met betrekking tot Action 2. Op EU-niveau zijn echter soortgelijke bepalingen opgenomen als die welke in de verslagen van 2015 en 2017 worden aanbevolen, in de Richtlijnen ter bestrijding van belastingontwijking van de Europese Unie (EU) (ATAD 1 en 2). Deze richtlijnen verplichten de EU-lidstaten om nationale regels in te voeren om hybridemismatchregelingen tegen te gaan. De meeste van deze regels moesten per 1 januari 2020 ingaan.
Action 3 is gericht op het ontwikkelen van aanbevelingen met betrekking tot het ontwerp en de aanscherping van de regels voor gecontroleerde buitenlandse vennootschappen (CFC's). De OESO heeft een eindverslag over action 3 uitgebracht als onderdeel van haar pakket eindverslagen van 5 oktober 2015. In het verslag van action 3 worden de bouwstenen uiteengezet voor effectieve CFC-regels die rechtsgebieden die ervoor kiezen dergelijke regels toe te passen, in staat zouden stellen te voorkomen dat winsten worden verlegd naar laagbelastende buitenlandse dochterondernemingen van een multinationale onderneming.
De OESO heeft geen verdere verslagen over Action 3 gepubliceerd. Op EU-niveau zijn de CFC-regels vervolgens echter opgenomen in ATAD 1, die de EU-lidstaten verplicht om CFC-regels te implementeren. De uitvoeringstermijn was 1 januari 2019. Bovendien lijkt het erop dat pijler 2 van de lopende werkzaamheden met betrekking tot de fiscale uitdagingen van de digitalisering van de economie het vermeende misbruik van de bestaande CFC-regels zal voorkomen of beperken.
Action 4 is gericht op het beperken van grondslaguitholling met betrekking tot renteaftrek en andere financiële betalingen. Een eindverslag over action 4, dat werd gepubliceerd als onderdeel van het pakket eindverslagen van de OESO van 5 oktober 2015, bevat aanbevelingen voor nationale regels om de renteaftrek te beperken op basis van een deel van de winst van een entiteit of groep. Het rapport beveelt een vaste ratio aan die een entiteit in staat zou stellen rente en andere financiële betalingen af te trekken tot een vast percentage van haar winst vóór rente, belasting, afschrijvingen en amortisatie (EBITDA) en een groepsratio die groepen met hogere niveaus van buitenlandse schuld in staat zou stellen om nettorente af te trekken die gelijk is aan de netto rente-EBITDA-ratio van de groep.
Op 22 december 2016 heeft de OESO een geactualiseerd verslag over actie 4 uitgebracht. Het rapport bevat verdere richtsnoeren voor het ontwerp en de werking van de regel van de groepsratio en stelt benaderingen voor om de risico's van de bank- en verzekeringssector aan te pakken.
Net als bij de hierboven besproken Actions 2 en 3 heeft de EU vervolgens vereisten ingevoerd die vergelijkbaar zijn met de aanbevelingen in het verslag over action 4. ATAD 1 verplicht EU-lidstaten die nog geen regels hebben die zo effectief zijn als die van de richtlijn, om een vaste renteregel in te voeren, die uiterlijk op 1 januari 2019 moest zijn geïmplementeerd. De regel beperkt de aftrek van (netto) rentelasten tot 30% van de EBITDA van een entiteit.
Op 11 februari 2020 heeft de OESO definitieve richtsnoeren uitgebracht over de Transfer Pricing aspecten van financiële transacties. De leidraad vormt vervolgwerkzaamheden in relatie tot Action.
Action 5 is gericht op het opsporen en bestrijden van schadelijke praktijken op het gebied van belasting, rekening houdend met transparantie en inhoud. De OESO heeft een eindverslag over Action 5 uitgebracht als onderdeel van haar pakket eindverslagen van 5 oktober 2015. In het verslag van Action 5 werd het belang van substantiële activiteit bij de beoordeling van de vraag of een preferentiële regeling potentieel schadelijk is, benadrukt en werd een nieuwe norm vastgesteld (de nexusbenadering) voor substantiële activiteit op het gebied van intellectuele eigendom of octrooiboxregelingen. Daarnaast wordt in het verslag een nieuw kader geschetst voor de verplichte spontane uitwisseling van informatie in verband met fiscale uitspraken inzake preferentiële regelingen.
Action 5 en het werk van het Forum on Harmful Tax Practices (FHTP) is een van de BEPS-minimumnormen, wat betekent dat dit werk wordt voortgezet en dat landen die deel uitmaken van het Inclusive Framework worden onderworpen aan collegiale toetsing met betrekking tot de normen van het FHTP.
Sinds oktober 2015 zijn er daarom nog meer rapporten gepubliceerd, waaronder een aantal voortgangsrapporten en peer review-rapporten.
Action 6 heeft tot doel misbruik van verdragen te voorkomen door verdragsbepalingen te ontwikkelen om te voorkomen dat verdragsvoordelen in ongepaste omstandigheden worden toegekend. De OESO heeft een eindverslag over action 6 uitgebracht als onderdeel van haar pakket eindverslagen van 5 oktober 2015.
Het voorkomen van verdragsmisbruik is een van de BEPS-minimumnormen, en er zijn twee elementen aan verbonden. Een van de elementen is dat rechtsgebieden in hun belastingverdragen een preambule moeten opnemen waarin staat dat de verdragen niet bedoeld zijn om mogelijkheden te creëren voor niet-heffing of verminderde belasting door middel van belastingontduiking of ontwijking, onder meer door middel van verdragshoppen. Het andere element is dat rechtsgebieden een specifieke regel in hun belastingverdragen moeten opnemen om verdragsmisbruik, met inbegrip van verdragshoppen, te voorkomen. Deze twee elementen zijn nu opgenomen in de bepalingen van het Multilateral Convention to Implement Tax Treaty Related Measures to Prevent BEPS (MLI), dat op 7 juni 2017 door de eerste rechtsgebieden werd ondertekend (zie action 15 hieronder).
In latere documenten zijn enkele van de onopgeloste punten aan de orde gekomen die in het verslag van oktober 2015 niet aan de orde kwamen, zoals het verdragsrecht van pensioenfondsen en beleggingsvehikels die niet als "collectieve beleggingsvehikels" (niet-CIV-fondsen) gelden.
De huidige werkzaamheden in het kader van action 6 zijn voornamelijk gericht op collegiale toetsingen om ervoor te zorgen dat de overeengekomen minimumnorm wordt toegepast door de leden van het Inclusief Kader.
Action 7 heeft tot doel het kunstmatig ontwijken van de status van vaste inrichting te voorkomen door de drempel voor het oprichten van een vaste inrichting opnieuw vast te stellen en BEPS te voorkomen. De OESO heeft een eindverslag over actie 7 uitgebracht als onderdeel van haar pakket eindverslagen van 5 oktober 2015.
Het verslag van action 7 bevat wijzigingen om regelingen aan te pakken waarbij een niet-ingezeten onderneming in een rechtsgebied verkoopt via een commissionair of een afhankelijke agent die formeel geen contracten sluit in het rechtsgebied, evenals wijzigingen om de exploitatie van de specifieke activiteitsuitzonderingen (met inbegrip van opslag) in de definitie van vaste inrichting in artikel 5, lid 4, van het OESO- Tax modelverdrag inzake inkomen en vermogen te voorkomen ("OESO-model belastingverdrag"). De in het verslag over action 7 uiteengezette wijzigingen zijn vervolgens opgenomen in artikel 5 van de actualisering van 2017 van het OESO-modelverdrag Tax .
In het verslag over Action 7 wordt ook opdracht gegeven tot de ontwikkeling van aanvullende richtsnoeren voor de toerekening van winsten aan vaste inrichtingen (op grond van artikel 7 van het OESO-modelverdrag Tax), rekening houdend met de wijzigingen in de definitie van vaste inrichtingen. Vervolgens heeft de OESO verschillende documenten uitgebracht, waaronder twee discussieontwerpen. In maart 2018 is een eindrapport uitgebracht, Aanvullende leidraad voor de toerekening van winsten aan vaste inrichtingen.
De actions 8, 9 en 10 worden door de OESO gegroepeerd, aangezien deze punten richtsnoeren omvatten op verschillende belangrijke Transfer Pricing gebieden. De OESO heeft een eindverslag over deze maatregelen uitgebracht als onderdeel van haar pakket eindverslagen van 5 oktober 2015. Action 8 heeft betrekking op Transfer Pricing kwesties in verband met transacties met immateriële activa, alsook op kostenbijdrageregelingen (CCA's). Action 9 heeft betrekking op de contractuele toerekening van risico's en de daaruit voortvloeiende toerekening van winsten aan die risico's, die mogelijk niet overeenstemmen met de daadwerkelijk uitgevoerde activiteiten. Het toepassingsgebied van action 9 omvat de Transfer Pricing overwegingen met betrekking tot de hoogte van het rendement op financiering door een kapitaalrijke groepsmaatschappij. Action 10 richt zich onder meer op andere gebieden met een hoog risico, zoals de herkwalificatie van transacties, het gebruik van Transfer Pricing methoden in bepaalde misbruiksituaties en beheersvergoedingen.
Op 23 mei 2016 heeft het bestuursorgaan van de OESO, de OESO-Raad, zijn goedkeuring gehecht aan de wijzigingen van de Transfer Pricing OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en belastingadministraties ("OESO-richtsnoeren"), zoals uiteengezet in de BEPS-verslagen van 2015 over de actions 8-10 en action 13. Op 4 juli 2016 is een discussieconcept over de wijzigingen in de OESO-richtlijnen gepubliceerd. Wijzigingen werden weerspiegeld in de 2017-editie van de OESO-richtlijnen, die op 10 juli 2017 zijn gepubliceerd.
In navolging van de werkzaamheden die de OESO/G20 eerder heeft verricht in het kader van de actions 8-10 om Transfer Pricing resultaten af te stemmen op waardecreatie, heeft de OESO in juni 2018 twee consensusrapporten uitgebracht.
Eén consensusrapport bevat richtsnoeren voor het gebruik van de profit-splitmethode en breidt de richtsnoeren uit om te bepalen wanneer de profit-splitmethode mag worden toegepast. De leidraad voor de toepassing van de profit-splitmethode is opgenomen in de OESO-richtlijnen en vervangt daarmee de vorige tekst.
Het andere consensusverslag bevat richtsnoeren voor de aanpak die moet worden gevolgd voor moeilijk te waarderen immateriële activa (HTVI) en heeft tot doel een gemeenschappelijk inzicht te verschaffen tussen belastingautoriteiten over de wijze waarop aanpassingen die voortvloeien uit de toepassing van deze benadering moeten worden toegepast. De richtsnoeren inzake HTVI zijn ook opgenomen in de OESO-richtlijnen, als bijlage bij hoofdstuk VI.
Op 11 februari 2020 heeft de OESO definitieve richtsnoeren uitgebracht over de Transfer Pricing aspecten van financiële transacties. De leidraad zal worden opgenomen in de OESO-richtlijnen, in hoofdstuk I en hoofdstuk X. Dit zal de eerste keer zijn dat richtsnoeren en voorbeelden over de Transfer Pricing aspecten van financiële transacties in de OESO-richtlijnen worden opgenomen.
De OESO heeft ook een aantal Transfer Pricing profielen voor landen gepubliceerd.
Action 11 heeft tot doel methodologieën vast te stellen voor het verzamelen en analyseren van gegevens over BEPS en de actions om deze aan te pakken. De OESO heeft een eindverslag over action 11 uitgebracht als onderdeel van haar pakket eindverslagen van 5 oktober 2015. In het verslag over action 11 werden de beschikbare gegevens beoordeeld en werd geconcludeerd dat er aanzienlijke beperkingen waren die de analyse van de omvang en de economische impact van BEPS beperkten, maar werd niettemin geconcludeerd dat de impact aanzienlijk was. Ondanks de beperkingen in de gegevens, bevat het rapport een dashboard van zes indicatoren van BEPS. Het rapport presenteert ook een toolkit om landen te helpen bij het evalueren van de fiscale effecten van BEPS-tegenmaatregelen en doet aanbevelingen met betrekking tot gegevens en instrumenten voor toekomstige analyse, waaronder een aanbeveling dat de OESO moet samenwerken met regeringen om meer statistieken over vennootschapsbelasting te rapporteren en te analyseren en deze op een internationaal consistente manier te presenteren.
De lopende werkzaamheden in het kader van action 11 omvatten een databank voor Corporate Tax Statistics die is ontwikkeld om de studie van het beleid en de maatregelen op het gebied van vennootschapsbelasting te vergemakkelijken en om de doeltreffendheid van het BEPS-project te monitoren. De eerste editie, gepubliceerd in januari 2019, bevat gegevens over de inkomsten en tarieven van de vennootschapsbelasting, evenals fiscale stimuleringsmaatregelen in verband met innovatie en informatie over regelingen voor intellectuele eigendom. De tweede editie, die in juli 2020 werd uitgebracht, bevat bovendien informatie over de uitgevaardigde CFC-regels en de regels voor rentebeperking, alsook over gegevens die zijn verzameld in het kader van het landenrapport (Action 13).
Action 12 heeft tot doel een kader te bieden voor het ontwerpen van regels voor verplichte openbaarmaking voor landen die ervoor kiezen deze in te voeren. De OESO heeft op 5 oktober 2015 een eindverslag over action 12 uitgebracht als onderdeel van haar pakket eindverslagen. Het verslag van action 12 bevat aanbevelingen voor het ontwerp van regels voor verplichte openbaarmaking die rechtsgebieden in staat zouden stellen in een vroeg stadium informatie te verkrijgen over mogelijk agressieve of onrechtmatige planningsregelingen voor belasting . Het verslag bevat ook aanbevelingen voor regels die gericht zijn op internationale regelingen, evenals aanbevelingen voor de ontwikkeling van effectievere informatie-uitwisseling en samenwerking tussen belastingautoriteiten.
Hoewel er geen vervolgpublicaties zijn die specifiek betrekking hebben op action 12, worden elementen van het ontwerpkader dat in het eindverslag van action 12 is uiteengezet, weerspiegeld in het rapport van de OESO van maart 2018, Model Mandatory Disclosure Rules for Common Reporting Standard (CRS) Avoidance Arrangements and Opaque Offshore Structures. Daarnaast heeft de EU een gewijzigde EU-richtlijn inzake administratieve samenwerking(2018/822) (DAC6) aangenomen, die alle EU-lidstaten verplicht wetgeving in te voeren die belastingplichtigen of hun adviseurs verplicht om grensoverschrijdende transacties en CRS-ontwijking te melden aan de EU-autoriteiten, wanneer de transacties bepaalde wezenskenmerken hebben. De nationale wetgeving ter uitvoering van de richtlijn moest op 1 juli 2020 in werking treden, hoewel de rapportagevereisten van toepassing zijn op relevante transacties die op of na 25 juni 2018 zijn aangegaan. In verband met COVID-19 keurde de Europese Raad in juni 2020 een uitstel van de termijnen goed. Sommige EU-lidstaten blijven echter de oorspronkelijke termijnen hanteren.
Action 13 heeft tot doel de regels inzake Transfer Pricing documentatie te herzien en te ontwikkelen, om de transparantie voor belastingautoriteiten te vergroten en tegelijkertijd rekening te houden met de compliancekosten voor het bedrijfsleven. De OESO heeft een eindverslag over action 13 uitgebracht als onderdeel van haar pakket eindverslagen van 5 oktober 2015.
Om de doelstelling te bereiken om belastingautoriteiten te voorzien van nuttige informatie om Transfer Pricing en andere BEPS-risico's te beoordelen, werd in het OESO-verslag Action 13 een drieledige structuur voorgesteld, bestaande uit de volgende:
Van 2016 tot en met 2020 heeft de OESO aanvullende richtsnoeren uitgebracht over verschillende aspecten van de uitvoering van de Transfer Pricing documentatie en CbC-rapportagevereisten in het kader van action 13, waaronder lokale indieningsvereisten, uitwisseling van CbC-rapportage-informatie en collegiale toetsingen.
Action 14 heeft tot doel mechanismen voor geschillenbeslechting doeltreffender te maken door oplossingen te ontwikkelen voor het aanpakken van problemen die landen ervan weerhouden verdragsgerelateerde geschillen op te lossen in het kader van procedures voor onderling overleg (MAP's).
De OESO heeft een eindverslag over action 14 uitgebracht als onderdeel van haar pakket eindverslagen van 5 oktober 2015. Het verslag van action 14 bevat maatregelen die deel uitmaken van een BEPS-minimumnorm en die tot doel hebben de doeltreffendheid en doelmatigheid van het onderlingoverlegproces te versterken en te zorgen voor een tijdige, doeltreffende en efficiënte oplossing van verdragsgerelateerde geschillen. Daarnaast worden in het verslag van actie 14 een aantal beste praktijken uiteengezet. Twee gevolgen van het rapport waren een proces van collegiale toetsing om de implementatie van de minimumnorm en de rapportage van MAP-statistieken te evalueren in het kader van een nieuw ontwikkeld rapportagekader, MAP Statistics Reporting Framework.
Eind 2016 is het proces van collegiale toetsing in het kader van Action 14 van start gegaan, met als doel tussen 2016 en 2021 79 rechtsgebieden te beoordelen. Het proces bestaat uit twee fasen. In fase 1 wordt de implementatie van de minimumnorm van action 14 door een rechtsgebied geëvalueerd en kunnen aanbevelingen voor verbeteringen worden gedaan om de rechtsgebieden te helpen volledig aan de norm te voldoen. Op 29 maart 2017 is het beoordelingsschema voor fase 1 peer reviews vrijgegeven. Fase 2 meet de implementatie van eventuele aanbevelingen uit fase 1.
De OESO heeft ook een aantal MAP-profielen voor landen gepubliceerd.
Action 15 heeft tot doel een MLI te ontwikkelen om rechtsgebieden in staat te stellen bilaterale Tax verdragen snel en consequent te wijzigen in overeenstemming met bepaalde BEPS-aanbevelingen. De OESO heeft een eindverslag over action 15 uitgebracht als onderdeel van haar pakket eindverslagen van 5 oktober 2015. In het verslag worden de belangrijkste elementen uiteengezet die door het MLI moeten worden aangepakt, en de tekst van het MLI werd in november 2016 overeengekomen. Het MLI heeft betrekking op Tax verdragsgerelateerde maatregelen die voortvloeien uit het BEPS-project, namelijk aanbevelingen met betrekking tot hybride mismatches (actie 2), het voorkomen van Tax verdragsmisbruik (actie 6), wijzigingen in de definitie van PE's (actie 7) en geschillenbeslechting (actie 14).
Op 7 juni 2017 ondertekenden de eerste 68 jurisdicties het MLI en verbonden zij zich ertoe de minimumnormen met betrekking tot het voorkomen van verdragsmisbruik en het verbeteren van MAP via het MLI te implementeren. Bovendien konden de rechtsgebieden kiezen of zij bepaalde facultatieve wijzigingen wilden aannemen door voorbehouden of kennisgevingen te maken met betrekking tot de verschillende artikelen van het MLI.
Het MLI is op 1 juli 2018 voor de eerste rechtsgebieden in werking getreden en zal naar verwachting van toepassing zijn op meer dan 1.700 belastingverdragen. De datum voor de inwerkingtreding van een specifiek belastingverdrag zal afhangen van de vraag of de partijen bij het verdrag het hebben vermeld als een gedekt belastingverdrag (CTA) en van de datum waarop elke partij het MLI-ratificatieproces voltooit.
Did you find this useful?
If you would like to help improve Deloitte.com further, please complete a 3-minute survey
Om ons te laten weten wat u ervan vindt, moet u analyse- en prestatiecookies accepteren.